ECLI:NL:CRVB:2019:688
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ziekengeld en medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarbij haar recht op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) per 1 augustus 2016 is beëindigd. Appellante, die eerder als accountmanager werkte, had zich op 10 maart 2016 ziek gemeld na een whiplash door een auto-ongeluk in 2011. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts werd appellante geschikt geacht voor haar werk, wat leidde tot het besluit van het Uwv. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigde het besluit van het Uwv, waarna appellante in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met haar klachten en dat er geen objectieve onderbouwing is voor de conclusie dat zij geschikt is voor haar werk. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellante overwogen, maar kwam tot de conclusie dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. De Raad oordeelde dat appellante op de datum in geding terecht hersteld was verklaard en dat zij geen recht meer had op ziekengeld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.