Op 5 maart 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Gelderland van 23 februari 2017. De zaak betreft de bijstandsverlening aan een betrokkene, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen de bijstandsverlening had ingetrokken. De betrokkene stelde dat hij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde en dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding met een andere persoon. De Centrale Raad oordeelde dat er onvoldoende feitelijke grondslag was voor het standpunt van het college dat de betrokkene niet in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de argumenten van het college niet voldoende waren om de intrekking van de bijstand te rechtvaardigen. De Raad veroordeelde het college in de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 501,- en bepaalde dat er griffierecht van € 501,- moest worden geheven. De Raad concludeerde dat de feiten en omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de betrokkene samenwoonde met een andere persoon, en dat de intrekking van de bijstand niet op een juiste wijze was onderbouwd.