ECLI:NL:CRVB:2019:751
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning op basis van het CIZ-protocol
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, geboren in 1931, heeft diverse aandoeningen en heeft op 4 juni 2016 een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem heeft op 1 juli 2016 een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning verstrekt voor een omvang van 1 uur en 45 minuten per week, maar appellante was van mening dat deze ondersteuning onvoldoende was. Het college heeft het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot de aangevallen uitspraak van de rechtbank.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek door het college incompleet was en dat de verstrekte maatwerkvoorziening niet voldeed. De Raad heeft echter geoordeeld dat het college zich heeft gehouden aan de eisen van de Wmo 2015 en dat het onderzoek voldeed aan de normen van het CIZ-protocol. De Raad heeft vastgesteld dat er voldoende rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van appellante en dat de beroepsgrond dat de maatwerkvoorziening te laag was, niet slaagde. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is vastgesteld dat het college binnen de kaders van het CIZ-protocol heeft gehandeld en dat de omvang van de verstrekte maatwerkvoorziening adequaat was.
De uitspraak benadrukt het belang van het CIZ-protocol bij de beoordeling van maatwerkvoorzieningen en bevestigt dat het college niet verplicht is om extra ondersteuning te bieden als de cliënt zelf in staat is om bepaalde taken uit te voeren, zoals het doen van boodschappen en het bereiden van maaltijden. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.