ECLI:NL:CRVB:2019:902
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om de beoordeling van het recht op ziekengeld van appellant, die zich op 8 april 2015 ziek meldde met knieklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant in eerste instantie ziekengeld toegekend, maar heeft later vastgesteld dat hij per 7 mei 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen schending was van het beginsel van hoor en wederhoor.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank een onjuist uitgangspunt heeft gehanteerd en dat er een onafhankelijke deskundige ingeschakeld had moeten worden. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn opgesteld en dat appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt te onderbouwen. De Raad heeft de argumenten van appellant niet overtuigend geacht en heeft de conclusie van de rechtbank bevestigd dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant geen recht meer had op ziekengeld. Het verzoek van appellant om schadevergoeding is afgewezen, evenals de veroordeling in proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in het medisch onderzoek en de mogelijkheid voor appellant om zijn medische situatie aan te voeren, zonder dat dit leidt tot een schending van de beginselen van hoor en wederhoor of equality of arms.