ECLI:NL:CRVB:2019:981

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
25 maart 2019
Zaaknummer
18/2469 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake tussentijdse vaststelling vermogensruimte en schatting waarde auto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg ongegrond heeft verklaard. Appellant ontvangt sinds 19 januari 2016 bijstand op basis van de Participatiewet. Naar aanleiding van een melding dat appellant in 2016 twee voertuigen op naam had staan, heeft de gemeente Tilburg een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat een voertuig ter waarde van € 3.950,- aan het vermogen van appellant moest worden toegerekend, waardoor het vrij te laten vermogen onder de norm voor gehuwden kwam te liggen.

Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat de waarde van de auto onjuist is vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door het bezit van de auto niet te melden. Hierdoor ligt de bewijslast bij appellant om aan te tonen dat de geschatte waarde van de auto onjuist is. De Raad concludeert dat appellant niet met objectieve gegevens heeft aangetoond dat de waarde van de auto lager is dan door het college is vastgesteld. De Raad bevestigt dat het college de waarde van de auto op basis van vergelijkbare modellen op internet heeft geschat en dat deze schatting niet onjuist is.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18 2469 PW

Datum uitspraak: 5 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 april 2018, 17/6888 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. O.F.X. Roozemond, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2019. Appellant is verschenen, vergezeld van L.M.J.A.A. Schröder. Hij werd bijgestaan door mr. Roozemond en D. Schiltmeijer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Onwijn.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 19 januari 2016 bijstand naar de norm voor gehuwden op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Naar aanleiding van een melding op 2 juni 2017 dat in het jaar 2016 twee voertuigen op naam van appellant stonden geregistreerd, heeft een handhaver van Team Fraudebestrijding van de gemeente Tilburg een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader is dossieronderzoek en internetonderzoek verricht, Suwinet geraadpleegd, zijn waarnemingen verricht bij de woning van appellant en is een gesprek met appellant gevoerd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 10 juli 2017.
1.3.
Bij besluit van 18 juli 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 september 2017 (bestreden besluit), heeft het college een voertuig ter waarde van € 3.950,- toegerekend aan het vermogen van appellant, waardoor het restant van het voor gehuwden vrij te laten vermogen € 7.930,- bedraagt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is alleen de vraag of het college de waarde van een auto die op naam van appellant stond, en daarmee het vermogen van appellant, op de juiste wijze heeft vastgesteld.
4.2.
Appellant had het bezit van de auto niet bij het college gemeld, zodat hij de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Dit levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. De betrokkene moet dan aannemelijk dat hij, indien hij wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op (aanvullende) bijstand zou hebben gehad.
4.3. Het lag dus op de weg van appellant om te onderbouwen wat de waarde van de auto was. Appellant heeft dat niet met objectieve en verifieerbare gegevens gedaan. Hij heeft bijvoorbeeld geen aankoopbewijs van de auto overgelegd. Omdat appellant de waarde van de auto niet heeft onderbouwd en deze auto niet voorkomt op de ANWB-koerslijst, heeft het college op basis van vergelijkbare modellen die aangeboden werden op internet de waarde van de auto geschat op € 3.950,-. De op internet aangeboden vergelijkbare modellen werden aangeboden voor een prijs variërend van € 3.950,- tot € 42.500,-. Het college heeft het goedkoopste vergelijkbare model voor de vaststelling van de waarde genomen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze geschatte waarde onjuist is. Op de door hem overgelegde uitdraai van een advertentie van internet van de betreffende auto, waarin die te koop is aangeboden voor € 1.500,-, is niet te zien wie de advertentie heeft geplaatst. Anders dan appellant aanvoert kan hieruit niet worden opgemaakt dat dit de advertentie is waarop zijn moeder destijds heeft gereageerd en toen de auto heeft gekocht voor € 1.100,-. De door appellant overgelegde advertentie van autowereld.nl van een auto die voor € 1.850,- te koop is aangeboden, betrof een ander type, zodat ook daaruit niet kan worden opgemaakt dat de door het college vastgestelde waarde niet juist is.
4.4.
Anders dan appellant aanvoert, hoefde het college voor de vaststelling van de waarde niet uit te gaan van 75% van de waarde van de auto bij totall loss. Het college heeft ter zitting gemotiveerd uiteengezet dat het college dit alleen doet bij auto’s die op de ANWB-koerslijst staan. Appellant heeft deze motivering niet betwist.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma als voorzitter en J.J.A. Kooijman en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van E. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2019.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) E. Stumpel
md