Uitspraak
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant ontving sinds 11 juni 2009 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van vermoedens van inkomsten uit niet-gemelde activiteiten, heeft de gemeente Breda een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat de appellant op geld waardeerbare werkzaamheden verrichtte door handel in oud ijzer en witgoed, zonder dit te melden aan het college. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat de appellant de inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van zijn activiteiten. De Raad stelde vast dat de appellant gedurende de te beoordelen periode regelmatig oud ijzer en witgoed ophaalde en dat deze activiteiten onmiskenbaar op geld waardeerbaar waren. De appellant had geen administratie bijgehouden van zijn activiteiten en inkomsten, waardoor het college niet kon vaststellen of hij recht had op bijstand. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht had op bijstand in de betreffende periode.