ECLI:NL:CRVB:2020:1184
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van bijstandsverlening en terugvordering op basis van kostendelersnorm en inlichtingenplicht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, die sinds 8 maart 1999 bijstand ontvangt, heeft in hoger beroep de herziening van haar bijstand en de terugvordering van kosten van bijstand betwist. De herziening was gebaseerd op het feit dat haar dochter, die op verschillende adressen stond ingeschreven, in werkelijkheid haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres van appellante. Dit leidde tot de toepassing van de kostendelersnorm, wat inhoudt dat de bijstandsverlening aan appellante werd herzien en een bedrag van € 3.696,86 werd teruggevorderd.
De Raad heeft vastgesteld dat de dochter van appellante op basis van verklaringen en waarnemingen van toezichthouders, die onderzoek hebben gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, daadwerkelijk op het uitkeringsadres verbleef. De Raad heeft de beroepsgrond van appellante dat het onderzoek niet door bevoegde opsporingsambtenaren is verricht, verworpen. De onderzoeksbevindingen werden als voldoende feitelijke grondslag gezien voor de conclusie dat de dochter haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had.
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond werd verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenplicht van bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet naleven daarvan. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.