ECLI:NL:CRVB:2020:1194

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
9 juni 2020
Zaaknummer
18/2363 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor medicinale cannabis op basis van de Participatiewet

In deze zaak heeft appellant op 4 augustus 2017 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van medicinale cannabis, omdat zijn zorgverzekering deze kosten niet meer vergoedde. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft deze aanvraag op 9 augustus 2017 afgewezen, met als argument dat de Zorgverzekeringswet een voorliggende voorziening is en dat er geen zeer dringende redenen waren om bijstand te verlenen. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en betoogd dat er wel degelijk sprake is van dringende redenen voor bijstandsverlening, omdat zijn klachten zonder medicinale cannabis vergelijkbaar zijn met ernstig lichamelijk letsel. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor de stelling van appellant dat het niet gebruiken van medicinale cannabis zou leiden tot een levensbedreigende situatie of blijvend ernstig letsel. De informatie van de huisarts ondersteunt niet de claim dat alleen medicinale cannabis verlichting kan bieden voor zijn klachten.

De Raad heeft geconcludeerd dat er geen zeer dringende redenen zijn om af te wijken van de regels van de Participatiewet en dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

18 2363 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 9 juni 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
27 maart 2018, 17/4843 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K.R. Koopman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 1 augustus 2018 heeft mr. J.C. Reisinger, advocaat, zich als gemachtigde van appellant gesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een (nader) onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 4 augustus 2017 bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) aangevraagd voor de kosten van het gebruik van medicinale cannabis voor pijnbestrijding tot een bedrag van € 180,- per maand. Bij zijn aanvraag heeft appellant vermeld dat zijn zorgverzekering de kosten van medicinale cannabis sinds 1 juli 2017 niet meer vergoedt.
1.2.
Bij besluit van 9 augustus 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 oktober 2017 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) een voorliggende voorziening is als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW en dat er geen zeer dringende redenen zijn als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW om toch bijstand te verlenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet geschil is dat artikel 15 van de PW in dit geval aan bijstandverlening in de weg staat. Artikel 16, eerste lid, van de PW biedt de mogelijkheid om toch bijzondere bijstand te verlenen, als zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4808) is daarvan sprake als een situatie levensbedreigend is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Daarbij moet vaststaan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat in zijn situatie sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW, omdat de klachten die hij ervaart als hij geen medicinale cannabis kan gebruiken vergelijkbaar zijn met ernstig lichamelijk letsel. Ter onderbouwing heeft appellant gewezen op de in bezwaar overgelegde brief van zijn huisarts van 21 september 2017.
4.3.
Anders dan appellant heeft aangevoerd bestaan er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat, als hij geen medicinale cannabis meer gebruikt, een situatie ontstaat die voor hem levensbedreigend is of die blijvend ernstig lichamelijk letsel tot gevolg heeft. Uit de informatie van de huisarts volgt onder meer dat appellant kampt met neuropathie, dat medicatie niet heeft geleid tot verlichting van zijn klachten, hij door de bijwerkingen van Tramadol niet meer kon functioneren en dat de klachten van appellant als gevolg van het gebruik van medicinale cannabis tot een aanvaardbaar niveau zijn gedaald. Uit deze informatie blijkt echter niet dat het niet gebruiken van medicinale cannabis bij appellant zal leiden tot ernstig lichamelijk letsel. Ook ontbreekt een medische onderbouwing voor het standpunt van appellant dat zijn klachten alleen met cannabis zijn te verhelpen. Wellicht dat andere medicatie wel tot een klachtenverlichting leidt. Dit betekent dat er geen zeer dringende redenen zijn als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A Bootsma, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2020.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) S.H.H. Slaats