ECLI:NL:CRVB:2020:1210

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
17/7172 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid bij SLE, fibromyalgie en depressieve klachten

In deze zaak heeft appellante, die lijdt aan Systemische Lupus Erythematodes (SLE), fibromyalgie en depressieve klachten, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv. Appellante was eerder arbeidsongeschikt verklaard en ontving een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat haar beperkingen niet leidden tot duurzame arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in rapporten overtuigend uiteengezet waarom de door appellante overgelegde informatie niet leidde tot een ander standpunt. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er nog behandelmogelijkheden voor haar klachten bestaan.

Tijdens de zitting heeft appellante herhaald dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en recht heeft op een IVA-uitkering. De Raad heeft de argumenten van appellante en het Uwv afgewogen. De Raad concludeert dat er geen twijfel bestaat over de medische beoordeling van de verzekeringsarts en dat het Uwv op goede gronden heeft geconcludeerd dat er per 3 mei 2016 geen sprake was van een situatie die recht geeft op een IVA-uitkering. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak om de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid te onderbouwen met concrete feiten en omstandigheden. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige in te schakelen, gezien de overtuigende argumentatie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Uitspraak

17.7172 WIA

Datum uitspraak: 11 juni 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 september 2017, 17/1631 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op een vraag van de Raad heeft het Uwv rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting is gepland op 30 april 2020. Vanwege het uitbreken van het coronavirus en de in verband daarmee door de Nederlandse regering getroffen maatregelen kon een zitting niet in fysieke vorm plaatsvinden. De telefonische hoorzitting heeft, met instemming van partijen en overeenkomstig artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, plaatsgevonden op 30 april 2020. Daaraan hebben deelgenomen appellante, haar gemachtigde mr. Akdeniz en mr. R.E.J.P.M. Rutten namens het Uwv.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 15 september 2011 uitgevallen voor haar werk als administratief medewerkster wegens lichamelijke klachten. Nadien zijn ook psychische klachten ontstaan. Appellante is bekend bij het Uwv met klachten als gevolg van Systemische Lupus Erythematodes (SLE), een auto-immuunziekte, en van fibromyalgie en een depressieve stoornis. Het Uwv heeft aan appellante met ingang van 12 september 2013 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Met ingang van 12 juni 2015 is deze uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 37,5%.
1.2.
Bij wijzigingsformulier van 23 januari 2016 heeft appellante bij het Uwv gemeld dat haar klachten als gevolg van SLE, fibromyalgie en psychische klachten sinds 12 juni 2015 zijn toegenomen. In het kader van deze melding is appellante op 3 mei 2016 op het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv gezien. Deze arts heeft bij appellante anamnese afgenomen en lichamelijk en psychisch onderzoek verricht en heeft informatie bij de behandelend sector opgevraagd. Wat betreft de aandoeningen ziet de verzekeringsarts in de onderzoeksbevindingen en de verkregen informatie geen nieuwe inzichten ten opzichte van de medische beoordeling in 2015. Ook heeft de verzekeringsarts in de door appellante overgelegde als ook opgevraagde informatie geen toename van beperkingen per 12 juni 2015 gezien omdat hierin geen exacerbaties worden beschreven. Naar aanleiding van de brief van 11 mei 2016 waarin de reumatoloog heeft vermeld dat het voorstelbaar is dat de klachten van SLE en fibromyalgie “flinke sporen” in de zin van verminderde belastbaarheid achterlaten, heeft de verzekeringsarts per 3 mei 2016 ten opzichte van de beoordeling in 2015, meer beperkingen vastgesteld in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en dynamische handelingen en statische houdingen. Deze beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 juni 2016. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens drie functies geselecteerd, op basis waarvan een mate van arbeidsongeschiktheid van 54,99% is berekend. Bij besluit van 1 juli 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat de aan appellante toegekende WGA-vervolguitkering met ingang van 3 mei 2016 berekend wordt naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.3.
In het bezwaar van appellante tegen het besluit van 1 juli 2016 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 18 april 2017 aanleiding gezien meer beperkingen vast te stellen. Deze beperkingen zijn neergelegd in een FML van 18 april 2017. Met de gewijzigde FML van 18 april 2017 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat een functie dient te vervallen. Hierdoor resteren er onvoldoende functies om de schatting te kunnen dragen. Bij besluit van 24 april 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard en vastgesteld dat met ingang van 3 mei 2016 de WGA-vervolguitkering gebaseerd is op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en daartoe aangevoerd dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat zij in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit, onder verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Raad over de beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig en inzichtelijk onderzoek door de verzekeringsartsen naar de beperkingen van appellante waarbij de overgelegde informatie van de psychiater en ergotherapeut en handtherapeut is betrokken. Voorts heeft de rechtbank voldoende gemotiveerd geacht dat de arbeidsongeschiktheid van appellante niet als duurzaam kan worden aangemerkt. Onder verwijzing naar de brief van 11 mei 2016 van de reumatoloog blijkt dat er voor de klachten als gevolg van SLE en fibromyalgie nog behandelmogelijkheden voor appellante bestaan. Ook voor de depressieve klachten bestaan behandelmogelijkheden op grond waarvan de verwachting is dat de depressie zal opklaren en als gevolg daarvan de psychische beperkingen van appellante zullen afnemen. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd waarmee deze verwachting wordt ontkracht. Het Uwv heeft appellante terecht niet in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep gehandhaafd dat zij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft en daarom in aanmerking moet komen voor een IVA-uitkering. Daartoe heeft zij vermeld dat zij sinds 2011 lijdt aan klachten als gevolg van SLE, een chronische ontstekingsziekte en auto-immuunziekte. Verder is zij bekend met fibromyalgie en depressieve klachten. De belangrijkste reden dat appellante niet in staat is om werkzaamheden te verrichten, ligt in de fysieke klachten die resulteren in vermoeidheid en psychische klachten. Doordat er geen herstel van fysieke klachten is, worden de psychische klachten geluxeerd. Het in de brief van 11 mei 2016 van de reumatoloog vermelde multidisciplinair traject waar het Uwv op doelt, is gericht op het leren omgaan met de klachten en niet op herstel van klachten. Bovendien heeft appellante al behandelingen ondergaan die zeer minimaal resultaat hebben opgeleverd. Daarbij heeft de SLE een negatieve invloed op herstel. De manueel therapeut verwacht zelfs dat door training juist meer klachten worden geprovoceerd en ziet hierdoor geen behandelmogelijkheden meer waardoor appellante vastloopt in de behandeling. Appellante heeft ter ondersteuning van haar standpunt nog nadere informatie ingebracht van de fysiotherapeut, de psycholoog en informatie van de huisarts. Vanwege de progressieve gezondheidsklachten is bij appellante geen sprake van duurzaam benutbare mogelijkheden.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, ligt de vraag voor of de volledige arbeidsongeschiktheid op de datum in geding, te weten 3 mei 2016, moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat appellante op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-vervolguitkering.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank het wettelijk kader geschetst en, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896), overwogen dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die ten aanzien van een betrokkene aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.3.
In zijn uitspraak van 25 juli 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2519) heeft de Raad geoordeeld dat in het geval van zeer aanzienlijke en blijvende arbeidsbeperkingen, het Uwv ter onderbouwing van het standpunt dat geen recht bestaat op een IVA-uitkering omdat geen sprake is van duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen, niet zal kunnen volstaan met de enkele inschatting door de verzekeringsarts dat de belastbaarheid op een slechts beperkt (deel)terrein of in een slechts beperkte mate nog zal kunnen verbeteren. In een dergelijk geval zal ook aannemelijk moeten worden gemaakt dat aan die beperkte verbetering van de belastbaarheid relevantie toekomt voor de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden en het daaraan te ontlenen verdienvermogen.
4.4.
Bij appellante is sprake van SLE, fibromyalgie en depressieve klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten van 18 april 2017 en 15 oktober 2019 uiteengezet dat de bij appellante bestaande SLE licht van aard is en al vele jaren stabiel. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt niet betwist dat appellante van de SLE blijvende beperkingen ondervindt die niet voor behandeling openstaan. In een op 22 oktober 2019 opgestelde FML, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een inschatting gemaakt van de aanwezige blijvende beperkingen als gevolg van de SLE waarmee de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep functies heeft kunnen duiden leidend tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 30,41%. Hiermee is inzichtelijk uiteengezet dat deze beperkingen niet leiden tot duurzame arbeidsongeschiktheid. Voor de pijnklachten als gevolg van fibromyalgie en de depressieve klachten door acceptatieproblematiek als ook door niet‑medisch onderhoudende factoren, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 18 april 2017, 11 juli 2017 en 15 oktober 2019 gemotiveerd uiteengezet dat gelet op de brief van de reumatoloog van 11 mei 2016, via een multidisciplinair traject verbetering van de arbeidsbeperkingen te verwachten valt. Via dit traject leert appellante beter om te gaan met de pijnklachten waarmee zij ook psychisch meer stabiel kan raken. Hierdoor zullen ook de psychische beperkingen verminderen. Daaraan wordt toegevoegd dat uit informatie van het Handencentrum blijkt dat ook voor de hand- en onderarmklachten therapie, bijvoorbeeld een spalk, mogelijk was.
4.5.
Op de door appellante in hoger beroep overgelegde informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport van 28 april 2020 overtuigend gereageerd waarom deze informatie niet leidt tot een ander standpunt. Op de grond dat appellante al behandelingen van de fysiotherapeut en manueel therapeut heeft gevolgd die niet hebben geleid tot een positief resultaat, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgebreid en overtuigend gemotiveerd dat deze behandelingen niet gelijk gesteld kunnen worden met een revalidatietraject. Appellante heeft geen informatie overgelegd van door haar gevolgde revalidatiebehandelingen. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 28 april 2020 opgemerkt dat de door appellante in hoger beroep ingebrachte medische informatie ziet op haar situatie ná de datum in geding. Daaraan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht toegevoegd dat de prognose op basis van behandelopties en de kans op verbetering dient te worden beoordeeld, uitgaande van de situatie op de datum in geding. Deze beoordeling staat los van wat er nadien feitelijk is gebeurd. Ook deze informatie leidt daarom niet tot het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de duurzaamheid van de beperkingen onjuist heeft ingeschat.
4.6.
Nu de Raad geen twijfel heeft over de juistheid van de medische beoordeling, is er voor inschakeling van een onafhankelijke deskundige geen grond.
4.7.
Uit 4.4 tot en met 4.6 volgt dat het Uwv op goede gronden heeft geconcludeerd dat per 3 mei 2016 geen sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen in tegenwoordigheid van L.E. König als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.E. König