ECLI:NL:CRVB:2020:129

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
18/5368 BABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart op basis van medische adviezen

In deze zaak heeft appellante op 21 januari 2016 een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerkaart (GPK) bij het college van burgemeester en wethouders van Maastricht. Het college heeft deze aanvraag op 18 april 2016 afgewezen, en dit besluit is na bezwaar gehandhaafd op 3 juli 2017. De afwijzing was gebaseerd op medische adviezen die concludeerden dat appellante niet in staat was om een afstand van meer dan 100 meter aaneengesloten te lopen, wat een vereiste is voor het verkrijgen van een GPK. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 11 december 2019 heeft appellante zich laten vertegenwoordigen door haar advocaat, mr. P.J.M. Bongaarts, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. M.C.W. Ploum. Appellante voerde aan dat haar klachten voortvloeiend uit neuropathie haar belemmeren om de vereiste afstand te lopen. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat de medische adviezen van de MO-zaak zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen geobjectiveerde medische basis is voor de stelling dat appellante niet in staat is om de afstand te lopen.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat het college zich op goede gronden heeft gebaseerd op de medische advisering. De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 22 januari 2020.

Uitspraak

18.5368 BABW

Datum uitspraak: 22 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 4 september 2018, 17/2501 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J.M. Bongaarts, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2019. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Bongaarts. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C.W. Ploum.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 21 januari 2016 een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerkaart (GPK), type bestuurder.
1.2.
Het college heeft bij besluit van 18 april 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 juli 2017 (bestreden besluit), de aanvraag afgewezen. Het college heeft zich hierbij gebaseerd op de medische adviezen van de MO-zaak van 25 maart 2016 en van 29 maart 2017. Uit deze adviezen blijkt dat appellante pijnklachten ondervindt en een moeizaam looppatroon heeft. Dat zij een loopafstand van minder dan 100 meter heeft, kan echter niet medisch worden geobjectiveerd. Appellante voldoet daarom niet aan de criteria om in aanmerking te komen voor een GPK.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor de conclusie dat de medische advisering van de MO-zaak onzorgvuldig tot stand is gekomen of om te twijfelen aan de inhoud daarvan. De conclusie van de MO-zaak dat geen geobjectiveerde oorzaak voor een ernstige loopbeperking bestaat, is gebaseerd op de beschikbare medische informatie. Niet is gebleken dat deze op onjuiste wijze is uitgelegd. Dat bij appellante de diagnose neuropathie is gesteld, leidt niet tot een ander oordeel. Een diagnose zegt immers niets over appellantes beperkingen bij het lopen, zoals L. Kwast, arts bij de opvolger van de MO-zaak, op verzoek van het college in een aanvullende reactie van 12 en 15 maart 2018 heeft toegelicht. In de verklaringen van de behandelend revalidatiearts en fysiotherapeute heeft het college geen aanleiding hoeven te zien om te twijfelen aan de juistheid van de medische advisering.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij vanwege de uit de neuropathie voortvloeiende klachten geen 100 meter aaneengesloten kan lopen. Dit volgt volgens haar onder meer uit de bevindingen van het ziekenhuis en de verklaringen van de behandelend revalidatiearts en fysiotherapeute. Volgens appellante is het medisch onderzoek van de MO‑zaak onzorgvuldig geweest.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer is bepaald dat – kort gezegd – aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college een GPK kan worden verstrekt.
4.2. Deze ministeriële regeling is de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (Regeling). In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling is bepaald dat voor een GPK in aanmerking kunnen komen bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij – met de gebruikelijke loophulpmiddelen – in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
4.3.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. Wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank. Dat appellante tijdens het spreekuurbezoek van de MO-zaak slechts een korte afstand heeft moeten lopen, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch onderzoek van de MO‑zaak onzorgvuldig is geweest. Zoals het college heeft toegelicht, bestaat een spreekuurbezoek uit het observeren van de betrokkene, een gerichte anamnese en een gericht lichamelijk onderzoek, waarbij het looppatroon wordt onderzocht. Verder hebben de artsen van de MO-zaak de beschikbare medische informatie bij hun onderzoek betrokken. De Raad heeft geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de artsen van de MO-zaak de medische situatie van appellante onvoldoende hebben onderzocht dan wel hebben onderschat. Uit de medische stukken die appellante heeft ingediend blijkt niet dat zij, in de te beoordelen periode, niet in staat is om een afstand van meer dan 100 meter aaneengesloten te lopen. Aan de verklaring van haar fysiotherapeute van 29 juni 2018 is hierover slechts te ontlenen dat appellante voorheen redelijk belastbaar was en dat sinds enige tijd sprake is van een verslechtering. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het college zich bij het bestreden besluit heeft mogen baseren op de medische advisering van de MO-zaak en de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.R. Docter als voorzitter en W.J.A.M. van Brussel en H.O. Kerkmeester als leden, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2020.
(getekend) N.R. Docter
(getekend) C.I. Heijkoop