ECLI:NL:CRVB:2020:1458
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich op 12 maart 2015 ziek meldde met psychische klachten en rugklachten. De verzekeringsarts heeft op 14 maart 2017 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waaruit bleek dat appellante belastbaar was met inachtneming van haar beperkingen. Het Uwv weigerde op 13 april 2017 de WIA-uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar van appellante werd door het Uwv ongegrond verklaard, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde.
In hoger beroep voerde appellante aan dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar haar psychische klachten, die verband hielden met traumaverwerking en posttraumatische stressstoornis. De Raad oordeelde echter dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had aanvullende informatie opgevraagd bij de huisarts en andere behandelaars, en de FML was passend bij de aard en ernst van de problematiek van appellante. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de klachten van appellante en dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die de juistheid van de vastgestelde beperkingen in twijfel trok.
De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante met ingang van 9 maart 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de weigering van de WIA-uitkering terecht was. Het verzoek om vergoeding van wettelijke rente werd afgewezen, en de proceskosten werden niet toegewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.