ECLI:NL:CRVB:2020:1498
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering. Appellante, die zich in 2011 ziek meldde met diverse klachten, ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van 100% arbeidsongeschiktheid. Na verschillende herbeoordelingen door het Uwv, waarbij haar arbeidsongeschiktheid steeds op 100% werd vastgesteld, werd in 2016 de WIA-uitkering omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering. In 2018 besloot het Uwv echter om de WIA-uitkering van appellante te beëindigen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar klachten door een auto-ongeluk waren verergerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening had gehouden met haar medische situatie. De Raad oordeelde echter dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van deze arts voldoende gemotiveerd waren. De Raad onderschreef de eerdere oordelen van de rechtbank en concludeerde dat de beëindiging van de WIA-uitkering op toereikende gronden berustte. De geselecteerde functies waren in medisch opzicht passend, en de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, maar wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid.