ECLI:NL:CRVB:2020:1532
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstand en beoordeling van middelen van bestaan
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die sinds 20 december 2011 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand, had een aanvraag om bijstand ingediend na een eerdere intrekking van zijn bijstandsverlening. Het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht had de aanvraag afgewezen op grond van het niet aannemelijk maken van zijn woonadres en de middelen van bestaan. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet voldoende objectieve en verifieerbare gegevens heeft overgelegd om aan te tonen hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, omdat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op het uitkeringsadres woonde en onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn financiële situatie. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.