In deze zaak gaat het om de intrekking van het recht op bijstand van appellant, die sinds 26 augustus 2015 bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW). De intrekking vond plaats na een onderzoek door de gemeente Enschede, dat was gestart naar aanleiding van een anonieme tip over de woon- en leefsituatie van appellant. Appellant was niet verschenen op twee oproepen voor gesprekken en had de gevraagde gegevens niet verstrekt. Het college van burgemeester en wethouders van Enschede heeft daarop het recht op bijstand per 11 oktober 2016 ingetrokken.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, waarbij hij aanvoert dat hij ondersteuning kreeg bij zijn financiën en administratie van Humanitas en dat hij niet in staat was om zijn post tijdig te verwerken. De Raad voor de Rechtspraak heeft in hoger beroep geoordeeld dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken. De hersteltermijn die het college had gesteld, viel namelijk tussen twee wekelijkse afspraken met hulpverleners, waardoor appellant niet in staat was om tijdig te reageren op de oproepen. De Raad heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan het college om een nieuwe beslissing op de bezwaren te nemen.
De uitspraak benadrukt het belang van een adequate hersteltermijn en de verantwoordelijkheden van het college in het kader van de bijstandsverlening. De Raad heeft ook de proceskosten van appellant vergoed, die in totaal € 2.452,90 bedragen.