ECLI:NL:CRVB:2020:1608

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
17/6764 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering van appellant na medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die werkzaam was als magazijnmedewerker. Appellant had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was geweigerd omdat zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. Na een verslechtering van zijn gezondheid heeft hij opnieuw een WGA-vervolguitkering aangevraagd, die door het Uwv werd voortgezet op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die op 18 augustus 2016 was opgesteld. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen geschil was over de medische aandoeningen van appellant en dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende informatie hadden om tot een zorgvuldig oordeel te komen. De Raad onderschreef de bevindingen van de rechtbank dat de verzekeringsartsen alle relevante informatie hadden betrokken en dat de besluitvorming zorgvuldig was. De Raad concludeerde dat de FML, die beperkingen vaststelde voor appellant, correct was en dat de voorbeeldfuncties die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellant.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.6764 WIA

Datum uitspraak: 23 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 29 augustus 2017, 17/1698 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam B.V.] (werkgever)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens de werkgever heeft [X.] een reactie ingediend.
Appellant heeft stukken ingediend. Het Uwv heeft een reactie ingediend van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als magazijnmedewerker. Bij besluit van 20 december 2012 heeft het Uwv per 29 december 2012 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 35%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, dat bij uitspraak van de rechtbank van 25 oktober 2013 ongegrond is verklaard. Het hoger beroep van appellant tegen deze uitspraak heeft de Raad bij uitspraak van 17 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2809, ongegrond verklaard.
1.2.
Appellant heeft op 22 mei 2015 aan het Uwv gemeld dat zijn gezondheid is verslechterd. Bij besluit van 31 juli 2015 heeft het Uwv appellant met ingang van 31 maart 2015 een WGA‑vervolguitkering toegekend. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 28 december 2015 gegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag die toegenomen beperkingen heeft vastgesteld en de belastbaarheid van appellant heeft vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), geldig vanaf 31 maart 2015. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 38,09%. Appellant heeft geen beroep ingesteld tegen dit besluit.
1.3.
Appellant heeft op 15 december 2015 opnieuw aan het Uwv gemeld dat zijn gezondheid is verslechterd. Hij heeft op 25 juli 2016 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Na opgevraagde medische informatie heeft deze arts vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die de arts heeft neergelegd in een FML van 18 augustus 2016, geldig vanaf 15 december 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens voorbeeldfuncties geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend en vastgesteld op 38,17%. Bij besluit van 25 augustus 2016 heeft het Uwv de WGA-vervolguitkering ongewijzigd voortgezet. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 8 maart 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 februari 2017 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 maart 2017 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de onderzoeken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Appellant heeft in beroep geen medische stukken ingediend die zijn beroepsgronden onderbouwen. Vergelijkbare klachten zijn bij de beoordeling in 2015 ook plausibel bevonden en daarvoor zijn toen ook beperkingen aangenomen. Het is daarom niet onbegrijpelijk dat de in deze procedure door de verzekeringsartsen voor appellant aangenomen beperkingen niet wezenlijk verschillen van de beperkingen die in 2015 zijn vastgesteld. Volgens de rechtbank heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling van het Uwv onjuist is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de ernst van de klachten ten tijde van de datum in geding (15 december 2015) ten opzichte van de eerdere beoordeling per 31 maart 2015 fors is toegenomen. Hij ziet zich hierin ondersteund door zijn reumatoloog. Het Uwv heeft geen duidelijke reden gegeven waarom de arbeidsbeperkingen min of meer gelijk zijn gebleven. Appellant heeft een rapport van 20 juli 2017 van AOIS interne geneeskunde M. Kleibeuker en reumatoloog J. Tekstra en consultverslagen reumatologie over de periode 5 oktober 2017 tot en met 29 mei 2019 ingediend. Volgens appellant blijkt uit deze informatie dat hij een sacroiliitis heeft doorgemaakt en dat gelet op de specifieke klachten bij deze aandoening, deze klachten ook al op de datum in geding bestonden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en heeft verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep 13 februari 2017, 11 augustus 2017 en 28 januari 2020.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 15 december 2015 heeft vastgesteld op 38,17% en de WGA-vervolguitkering ongewijzigd heeft voortgezet.
4.2.
Er is tussen partijen geen geschil over de door de verschillende specialisten vastgestelde aandoeningen. Het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven dat de verzekeringsartsen van het Uwv over voldoende medische informatie beschikten om tot een zorgvuldig oordeel te kunnen komen. Ook wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat de verzekeringsartsen alle informatie bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling hebben betrokken en dat de besluitvorming zorgvuldig tot stand is gekomen.
4.3.
De verzekeringsarts heeft in verband met een sinds oktober 2015 vastgestelde aandoening extra beperkingen vastgesteld in de FML van 18 augustus 2016, geldig per 15 december 2015, ten opzichte van de FML geldig vanaf 31 maart 2015 en heeft de urenbeperking van 6 uur per dag en 30 uur per week niet gewijzigd. In de rapporten van de verzekeringsartsen is overtuigend gemotiveerd waarom geen verdergaande beperkingen zijn vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 28 januari 2020 eveneens overtuigend gemotiveerd dat in hoger beroep geen nieuwe medische feiten naar voren zijn gebracht die een ander licht op de zaak werpen.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML wordt geoordeeld dat de voorbeeldfuncties die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellant. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 15 december 2015 terecht vastgesteld op 38,17%.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2020.
(getekend) E. Dijt
(getekend) D.S. Barthel