ECLI:NL:CRVB:2020:1608
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering van appellant na medische beoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die werkzaam was als magazijnmedewerker. Appellant had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was geweigerd omdat zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. Na een verslechtering van zijn gezondheid heeft hij opnieuw een WGA-vervolguitkering aangevraagd, die door het Uwv werd voortgezet op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die op 18 augustus 2016 was opgesteld. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen geschil was over de medische aandoeningen van appellant en dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende informatie hadden om tot een zorgvuldig oordeel te komen. De Raad onderschreef de bevindingen van de rechtbank dat de verzekeringsartsen alle relevante informatie hadden betrokken en dat de besluitvorming zorgvuldig was. De Raad concludeerde dat de FML, die beperkingen vaststelde voor appellant, correct was en dat de voorbeeldfuncties die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellant.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.