ECLI:NL:CRVB:2020:1732
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herleving van WIA-uitkering en weigering kostenvergoeding bij niet meewerken aan klinische observatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herleving van de WIA-uitkering van appellant. Appellant had vanaf 30 december 2011 recht op een WIA-uitkering, maar deze was per 1 februari 2018 beëindigd omdat hij niet had meegewerkt aan een klinische observatie. Het Uwv stelde dat deze observatie noodzakelijk was om de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen. Appellant voerde aan dat hij om medische redenen niet had kunnen meewerken en dat de klinische observatie niet noodzakelijk was. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de klinische observatie noodzakelijk was en dat appellant niet had onderbouwd dat er medische of andere goede redenen waren om niet mee te werken. De Raad stelde vast dat het primaire besluit niet was herroepen wegens een aan het Uwv te wijten onrechtmatigheid, maar omdat de mate van arbeidsongeschiktheid met de door appellant ingebrachte expertise alsnog kon worden vastgesteld. Daarom was de weigering van het Uwv om de kosten van het bezwaar te vergoeden terecht.
De Raad wees ook het verzoek van appellant om aanhouding af, omdat hij eerder voldoende gelegenheid had gehad om medische stukken in te dienen. De uitspraak bevestigde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.