In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die als administratief medewerker werkte, had zich op 1 april 2014 ziek gemeld met longklachten, vermoeidheid en psychische klachten. Het Uwv had haar per 2 februari 2015 geschikt geacht voor haar laatst verrichte arbeid en de ZW-uitkering beëindigd. Appellante was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. De Raad heeft een deskundige benoemd die concludeerde dat appellante op de datum in geding niet in staat was haar werk te verrichten, gezien haar psychische klachten. De Raad oordeelde dat de beëindiging van de ZW-uitkering ten onrechte was en heeft het besluit van het Uwv vernietigd. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat de redelijke termijn voor de procedure was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 1.500,- aan appellante. De Raad heeft ook het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.100,-.