ECLI:NL:CRVB:2020:1803
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vrijlating van inkomsten uit arbeid onder de Participatiewet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Dongen, waarbij de inkomsten van appellant uit bijles niet zijn vrijgelaten voor 25% onder de Participatiewet (PW). Appellant ontving bijstand op grond van de PW en had in juni 2016 aan het college gemeld dat hij bijles gaf, maar het college oordeelde dat hij zijn inlichtingenplicht had geschonden door deze inkomsten niet tijdig te melden. Het college besloot de inkomsten te verrekenen met de bijstandsuitkering, omdat het achteraf vrijlaten van deze inkomsten niet zou bijdragen aan de arbeidsinschakeling van appellant.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep betoogde appellant dat hij niet verplicht was om werkzaamheden te melden voordat hij zekerheid had over de inkomsten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de vrijlating van inkomsten uit arbeid een individuele beoordeling vereist en dat appellant in april 2016 al bijles had gegeven, wat hij onverwijld had moeten melden. De Raad bevestigde de vaste gedragslijn van het college dat achteraf vrijlaten van inkomsten niet bijdraagt aan de arbeidsinschakeling en dat appellant zijn verplichtingen niet was nagekomen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.