ECLI:NL:CRVB:2020:1804

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
18-4008 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor medicijnkosten zoon wegens gebrek aan zeer dringende redenen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 maart 2018 en de einduitspraak van 19 juni 2018. De appellante had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van geneesmiddelen voor haar minderjarige zoon, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvragen afgewezen. De Raad oordeelt dat de Zorgverzekeringswet in beginsel als een toereikende voorziening dient en dat er geen zeer dringende redenen zijn om van deze regel af te wijken. Appellante had de mogelijkheid om een meer dekkende aanvullende verzekering af te sluiten, en er was geen acute noodzaak of levensbedreigende situatie aangetoond. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

18 4008 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 11 augustus 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 maart 2018, 17/3027 (aangevallen tussenuitspraak) en tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 juni 2018, 17/3027 (aangevallen einduitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Appellante heeft op 13 mei 2020 nadere stukken ingediend, waarop het college op 4 juni 2020 heeft gereageerd.
Daarna hebben partijen verklaard geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord en heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 9 november 2016 en 16 december 2016 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van onder meer de volgende geneesmiddelen ten behoeve van haar minderjarige zoon: Concerta, Melatonine, Klyx Klysma en Acetylcysteïne Bruis.
1.2.
Bij besluiten van 23 november 2016 en 27 december 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 april 2017 (bestreden besluit) heeft het college de aanvragen afgewezen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat voor de kosten van geneesmiddelen de Zorgverzekeringswet in beginsel als een aan de Participatiewet (PW) voorliggende, toereikende en passende voorziening dient te worden aangemerkt. Daaraan doet volgens vaste rechtspraak niet af dat de gemaakte kosten niet volledig door de voorliggende voorziening worden vergoed. Van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW om in afwijking daarvan toch bijzondere bijstand te verlenen, te weten een acute noodsituatie waarbij de behoeftige omstandigheden op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, is geen sprake. Appellante kan een betere aanvullende zorgverzekering afsluiten, die meer vergoeding geeft voor geneesmiddelen. Ook is gebleken dat appellante in de aangifte inkomstenbelasting 2016 een aftrekpost voor medische kosten heeft opgevoerd, die een teruggave van € 1.610,- heeft opgeleverd.
2. Bij de aangevallen tussen- en einduitspraak heeft de rechtbank het bestreden besluit, voor zover van belang, in stand gelaten.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen tussen- en einduitspraak gekeerd, voor zover daarbij het bestreden besluit in stand is gelaten. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW, op grond waarvan het college bijzondere bijstand moet verlenen voor Concerta, Melatonine, Klyx Klysma en Acetylcysteïne Bruis, ook bekend als Fluimucil.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In dit geding is alleen in geschil of sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW die nopen tot verlening van bijzondere bijstand voor de kosten van Concerta, Melatonine, Klyx Klysma en Acetylcysteïne Bruis/Fluimucil.
4.2.
Artikel 16, eerste lid, van de PW biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de PW in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 1 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6576) moet daarvoor vaststaan dat er een acute noodsituatie is en dat de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Een acute noodzaak is aan de orde als de situatie levensbedreigend is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
4.3.1.
Appellante heeft over Concerta, Melatonine en Klyx Klysma aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de behoeftige omstandigheden op andere wijze zijn te verhelpen, namelijk door een hogere aanvullende verzekering af te sluiten. Appellante heeft al een aanvullende verzekering met twee sterren. Ze is financieel niet in staat om een verzekering met drie of vier sterren af te sluiten. Bovendien zijn de kosten daarvan hoger dan de kosten van de medicijnen.
4.3.2.
Deze grond slaagt niet. Uit de e-mail van de zorgverzekeraar van appellante van
24 november 2016 blijkt dat de kosten van Klyx Klysma worden vergoed door de basisverzekering plus de aanvullende verzekering met twee sterren die appellante heeft. Voor Concerta en Melatonine geldt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de kosten van een aanvullende verzekering met drie of vier sterren niet kan dragen. Dat de kosten van een dergelijke verzekering hoger zijn dan de kosten van de medicijnen betekent niet dat de behoeftige omstandigheden niet op andere wijze zijn te verhelpen. Daarbij merkt de Raad op dat appellante in verband met medische kosten in 2016 een belastingteruggave van € 1.610,- heeft ontvangen.
4.4.1.
Appellante heeft over Acetylcysteïne Bruis, ook bekend als Fluimucil, aangevoerd dat sprake is van een acute noodsituatie als haar zoon dit niet gebruikt. Uit de brief van de huisarts van 15 juni 2016 blijkt dat de zoon van appellante dit middel gebruikt. Het is bedoeld voor de ernstige darmklachten van haar zoon, welke klachten blijken uit de brief van 21 juni 2016 van de kinderarts. Op 13 mei 2020 heeft appellante nog een bericht van de kinderchirurg ingediend waaruit blijkt dat haar zoon voor darmspoelingen dagelijks vijf tabletten Fluimucil gebruikt.
4.4.2.
Deze grond slaagt niet. Zoals onder 4.2 is weergegeven is een acute noodzaak aan de orde als de situatie levensbedreigend is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Uit de door appellante overgelegde informatie blijkt niet dat daarvan in het geval van haar zoon sprake is.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen tussen- en einduitspraak moeten worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen einduitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van S. Azaouagh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2020.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) S. Azaouagh