ECLI:NL:CRVB:2020:1837

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
19/3402 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische belastbaarheid en WIA-uitkering van appellant na herbeoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die een WGA-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant ging hiertegen in hoger beroep. De Raad oordeelde dat de door het Uwv vastgestelde medische belastbaarheid van appellant niet onjuist was. De ingebrachte medische informatie van de huisarts en de GZ-psycholoog werd niet als voldoende onderbouwing gezien om aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid te twijfelen. De verzekeringsartsen hadden in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 juli 2018 beperkingen aangenomen die in lijn waren met eerdere rapporten. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellant vielen en dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

19.3402 WIA

Datum uitspraak: 12 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
8 juli 2019, 18/4769 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.R.A. Röschlau, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht is nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als orgelpijpenmaker en als schoonmaker. Met
ingang van 20 september 2009 is aan appellant een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Deze uitkering is vanaf 20 april 2011 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
De voormalig werkgever van appellant heeft bij schrijven van 15 december 2015
verzocht om een herbeoordeling. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 10 mei 2016 de mate van arbeidsongeschiktheid per 2 mei 2016 vastgesteld op 41,54%, de resterende verdiencapaciteit op € 1.678,23 per maand en meegedeeld dat de inkomenseis zal gaan gelden per 1 juni 2018, zodat de hoogte van de WGA‑loonaanvullingsuitkering tot die datum niet wijzigt. Bij besluit van 4 oktober 2016 heeft het Uwv het bezwaar van appellant, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard. In beroep tegen dat besluit heeft het Uwv naar aanleiding van een arbeidskundig rapport van 11 januari 2017 de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd in 53,23%. Door de uitspraak van de Raad van 13 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:870 staat deze mate van arbeidsongeschiktheid per 2 mei 2016 in rechte vast.
1.3.
Aan appellant is bij besluit van 13 april 2018 in aansluiting op de loonaanvullingsuitkering vanaf 1 juni 2018 een WGA-vervolguitkering toegekend. Deze uitkering is bij beslissing van 12 december 2018 (bestreden besluit) op het bezwaar tegen het besluit van 13 april 2018 met ingang van 13 februari 2019 beëindigd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid nader is berekend op minder dan 35%. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet in strijd is met het verbod van reformatio in peius of het rechtszekerheidsbeginsel. Het medisch onderzoek is volgens de rechtbank zorgvuldig geweest. De rechtbank heeft verder overwogen dat de gemotiveerde en inzichtelijke conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd en dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 april 2016 en van 24 juli 2018 voldoende rekening is gehouden met de psychische en lichamelijke klachten, waaronder de schouderklachten, van appellant en dat hij overeenkomstig de FML van 24 juli 2018 belastbaar is. Omdat de rechtbank niet twijfelt aan de medische beoordeling door het Uwv heeft zij geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. Met verwijzing naar het rapport van 11 december 2018 heeft de rechtbank het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gevolgd dat de voor appellant geselecteerde voorbeeldfuncties passend en geschikt zijn en geoordeeld dat het Uwv de vervolguitkering met ingang van 13 februari 2019 terecht heeft beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn bezwaar- en beroepsgronden herhaald dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest, de psychische problematiek van appellant onderbelicht is gebleven en de gegevens van de GGZ en de huisarts onvoldoende zijn gewogen. De functies gaan de belastbaarheid van appellant te boven. Appellant heeft verzocht om een onafhankelijk deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft in het verweerschrift met verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische onderzoeken toegelicht, waarbij aandacht is geweest voor de psychische en schouderklachten van appellant. Dat appellant de hoorzitting vroegtijdig heeft verlaten komt voor zijn risico en heeft niet tot gevolg dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Verder heeft het Uwv met verwijzing naar het CBBS gesteld dat op juiste wijze de beperkingen voor reiken in acht zijn genomen. Het Uwv heeft er ook op gewezen dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat de informatie van GGZ Altrecht en de huisarts bij de beoordeling is betrokken. Het Uwv ziet geen aanleiding voor de Raad om een deskundige te benoemen en heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de medische onderzoeken en vastgestelde medische belastbaarheid vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De ingebrachte medische informatie in beroep van de huisarts en de GZ psycholoog van De Waag hebben de rechtbank terecht geen aanleiding gegeven te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid. Die belastbaarheid is gebaseerd, zo blijkt uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv, op eigen onderzoek en informatie zoals die aanwezig was in de procedure die geleid heeft tot de uitspraak van de Raad van 13 maart 2019, aangevuld met informatie van Indigo (NOAGG) van 4 oktober 2018, waarin werd geconcludeerd tot een depressieve stoornis, matig en een somatische symptoomstoornis. Die informatie hoefde, gelet op wat al in de beoordeling was betrokken, niet te leiden tot verdergaande beperkingen. Ook de informatie van De Waag van 28 januari 2019, waarin werd vermeld dat appellant behandeling ondergaat voor agressieregulatie en de informatie van de huisarts waarin langjarige spier- en gewrichtsklachten worden vermeld, bieden geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. De verzekeringsartsen hebben in de FML van 24 juli 2018, overeenkomstig de beperkingen zoals uiteengezet in het rapport van 19 april 2016, beperkingen aangenomen met betrekking tot zware lichamelijke inspanning en op het persoonlijk en sociaal functioneren vanwege de psychische klachten. Evenals is overwogen in de uitspraak van 13 maart 2019 is de motivering van de verzekeringsartsen over de beperkingen van appellant overtuigend. Voor het standpunt van appellant dat zijn klachten voor de nu aan de orde zijnde datum zijn onderschat, is in de medische stukken geen onderbouwing of objectivering gevonden. Gelet hierop is er geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 24 juli 2018 heeft de rechtbank terecht overwogen dat met de belasting in de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het aspect reiken in de geselecteerde voorbeeldfuncties besproken en geoordeeld dat die belasting binnen de belastbaarheid van appellant valt. Het zonder nadere onderbouwing in hoger beroep ingenomen standpunt dat in de praktijk het reiken in de functies voor appellant gelet op zijn beperkingen niet mogelijk is, geeft geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2020.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) A.M.M. Chevalier