ECLI:NL:CRVB:2019:870
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herbeoordeling arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na wijziging functie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die een WGA-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid door het Uwv. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar appellant stelde dat zijn psychische en lichamelijke klachten onvoldoende waren onderzocht. Hij voerde aan dat er een lichamelijk onderzoek had moeten plaatsvinden en dat zijn psychische klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had zowel psychisch als lichamelijk onderzoek verricht en had de relevante medische informatie in de beoordeling betrokken. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, die door het Uwv was vastgesteld op 53,23% na het laten vervallen van de functie van loketbediende. De Raad concludeerde dat appellant voldoende procesbelang had bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid, aangezien dit invloed had op zijn WGA-vervolguitkering.
Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak vernietigd, het besluit van het Uwv herroepen en de mate van arbeidsongeschiktheid per 2 mei 2016 vastgesteld op 53,23% met een resterende verdiencapaciteit van € 1.342,58 per maand. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.048,- bedroegen. Deze uitspraak heeft belangrijke gevolgen voor de rechtspositie van appellant en de hoogte van zijn uitkering.