ECLI:NL:CRVB:2020:1854

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
18/5040 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid voor functie medewerker tuinbouw in verband met allergieën

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2020, staat de geschiktheid van appellante voor de functie van medewerker tuinbouw centraal. Appellante had zich op 10 juli 2012 ziekgemeld en ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na een beoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat appellante vanaf 4 april 2017 niet meer 100% maar 63,27% arbeidsongeschikt was. Appellante stelde dat de functie van medewerker tuinbouw niet geschikt was vanwege haar allergieën, met name voor stuifmeel en grassen. De Raad oordeelde dat het aan appellante was om haar allergieën aannemelijk te maken. De arbeidsdeskundige had vastgesteld dat in de functie van medewerker tuinbouw geen stoffen voorkwamen waarvoor appellante allergisch was. De Raad concludeerde dat de functie voldeed aan de voorwaarden in de Functionele Mogelijkheden-lijst (FML) en dat de werkomgeving schoon en fysiek licht was. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

18.5040 WIA

Datum uitspraak: 12 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 9 augustus 2018, 17/3324 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A. Wijnands, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 16 juli 2020. Daaraan hebben deelgenomen appellante, bijgestaan door mr. Wijnands en mr. P. Veldman namens het Uwv.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als verkoopster voor 36,23 uur per week. Op 10 juli 2012 heeft zij zich ziekgemeld. Zij ontving toen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 20 augustus 2014 heeft het Uwv appellante van 19 oktober 2014 tot en met 17 januari 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Appellante is volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht. Bij besluit van 22 oktober 2014 is appellante vanaf 18 januari 2015 in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. Appellante is nog steeds volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht. Bij besluit van 23 februari 2016 is de uitkering onveranderd voortgezet.
1.2.
Op 17 februari 2017 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkheden-lijst (FML) opgesteld waarin de belastbaarheid van appellante is vastgelegd. Een arbeidsdeskundige heeft functies geduid en aan de hand van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante 63,27% arbeidsongeschikt is. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 5 april 2017 vastgesteld dat appellante vanaf 4 april 2017 niet meer 100% maar 63,27% arbeidsongeschikt is. Voorts is medegedeeld dat de hoogte van de loonaanvullingsuitkering niet wijzigt. Het bezwaar tegen het besluit van 5 april 2017 is bij besluit van 13 september 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 september 2017 ten grondslag.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Naar aanleiding van de beroepsgronden en informatie van de longarts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 9 november 2017 geconcludeerd dat appellante ook beperkt is ten aanzien van stof, rook, gassen en dampen (item 3.6.1) en ten aanzien van allergieën (item 3.9.1). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 9 november 2017 een gewijzigde FML opgesteld. Naar aanleiding van de gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat de extra beperkingen geen invloed hebben op de eerder passend geachte functies.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit, vanwege de gewijzigde FML, gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank twijfelde niet aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de functionele mogelijkheden, zoals deze na de laatste wijziging op 9 november 2017 zijn vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep komt in zijn rapport van 15 november 2017, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, tot de conclusie dat de geduide functies in medisch opzicht passend zijn. Appellante heeft aangevoerd dat de functie van medewerker tuinbouw niet passend is vanwege haar astma, nu het aannemelijk is dat zij daarin onder andere met grassen in aanraking zal komen. Met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, gelezen in samenhang met de door de vertegenwoordiger van het Uwv ter zitting gegeven toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, achtte de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de belasting in de functie van medewerker tuinbouw de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. De rechtbank heeft van doorslaggevend belang geacht dat in de geduide functie van medewerker tuinbouw niet gewerkt wordt met stoffen waarvoor appellante allergisch is.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de functie medewerker tuinbouw niet geschikt is. De rechtbank heeft ten onrechte een eigen onjuiste aanname gedaan door een doorslaggevende betekening toe te kennen aan de stelling van verweerder ter zitting dat in die functie niet gewerkt wordt met stoffen waarvoor appellante allergisch is. Appellante wijst er op dat de Raad in vele eerdere uitspraken heeft bepaald dat de functie medewerker tuinbouw ziet op een functie binnen planten, bloemen en vruchten (ECLI:NL:CRVB:2016:2782). De geduide functie ziet dus niet enkel op het werken met bloemen, maar kan ook vruchten bevatten of planten, waaronder grassoorten. Daarvoor is appellante in grote mate allergisch.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft er op gewezen dat binnen een SBC-code meerdere functies vallen. Elke functie kent zijn eigen functiebeschrijving en belastbaarheid. Voor appellante is de functie van medewerker bloemzaadproductie geduid, welke behoort tot de SBC-code 111010, medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten). Vanwege de allergie voor grassen dient, in zijn algemeenheid, werk in de groenvoorziening, plant- en tuinbouw vermeden te worden. Dit wil niet zeggen dat geen van de functies binnen de SBC-code geduid kunnen worden. In de functie medewerker bloemzaadproductie vindt geen contact met grassen plaats.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter beoordeling ligt, zoals ter zitting door appellante is bevestigd, alleen de vraag voor of appellante op de datum in geding van 4 april 2017 geschikt was voor de functie van medewerker tuinbouw. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uitgebreid en overtuigend beschreven dat in de functie geen stoffen voorkomen waar appellante allergisch voor is. In de functie wordt wel gewerkt met stuifmeel, maar appellante heeft niet aangetoond daar allergisch voor te zijn. Ter zitting heeft appellante verklaard dat zij niet voor alle mogelijke allergieën getest kan worden en dat het heel goed mogelijk is dat zij, naast alle andere allergieën, ook allergisch is voor stuifmeel. Het is echter aan appellante om dit aannemelijk te maken. De stoffen waar appellante wel positief op getest is, komen in de functie medewerker tuinbouw niet voor. Tevens voldoet deze functie ook aan de andere voorwaarden die in de FML zijn opgenomen. Er wordt gewerkt is een schone omgeving en de functie is fysiek licht.
5. De overwegingen in 4.1 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2020.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) H. Spaargaren