ECLI:NL:CRVB:2020:1905
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekken van AIO-aanvulling in verband met kostendelersnorm en niet-ontvankelijkheid van hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant ontving sinds 22 oktober 2015 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet en vanaf 12 juli 2016 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had de AIO-aanvulling per 1 januari 2017 ingetrokken op basis van de kostendelersnorm, omdat de appellant samenwoonde met drie andere personen die ook 21 jaar of ouder waren. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep stelde de appellant dat hij een commerciële relatie had met een van de medebewoners, maar de Raad oordeelde dat dit niet voldoende was om aan te tonen dat er geen sprake was van kostendelende medebewoners. De Raad benadrukte dat voor het aannemen van voldoende procesbelang, het resultaat dat de appellant nastreeft daadwerkelijk betekenis moet hebben. Aangezien het inkomen van de appellant hoger was dan de norm die gold na toepassing van de kostendelersnorm, had hij geen recht meer op de AIO-aanvulling, ongeacht de uitkomst van het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat de appellant geen procesbelang had. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier heeft het proces-verbaal ondertekend.