ECLI:NL:CRVB:2020:1947

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
19/1685 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering op basis van verdiencapaciteit en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 24 februari 2017 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten. Appellant ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, maar kreeg op 26 mei 2017 een ZW-uitkering toegekend. Na een eerstejaars ZW-beoordeling door een arts van het Uwv, werd vastgesteld dat appellant belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen. De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellant 96,05% van zijn maatmaninkomen kon verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering per 12 juli 2018.

Appellant ging in bezwaar tegen deze beslissing, waarop het Uwv aanvullende beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opnam. Na herbeoordeling werd de ZW-uitkering opnieuw ingetrokken per 22 oktober 2018. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze intrekking ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de FML juist was vastgesteld.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, waaronder de verergering van zijn rugklachten en de onderschatting van zijn psychische klachten. Het Uwv verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de stellingen van appellant onderbouwden en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de ZW-uitkering op de juiste gronden had beëindigd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

19 1685 ZW

Datum uitspraak: 20 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
12 maart 2019, 18/2155 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. C.C.M. Peper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Partijen hebben te kennen gegeven dat zij geen gebruik willen maken van het recht om ter zitting te worden gehoord. Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid van die wet is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als algemeen medewerker bij een coffeeshop. Met ingang van 24 februari 2017 heeft hij zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Op dat moment onving appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 26 mei 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 mei 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 96,05% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 11 juni 2018 de ZW‑uitkering van appellant met ingang van 12 juli 2018 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant heeft een verzekeringarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen aangenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren. Op basis van de aangescherpte FML van 6 september 2018 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een van de eerder geselecteerde functies gehandhaafd en drie nieuwe functies aan de schatting ten grondslag gelegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens vastgesteld dat appellant 78,45% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Bij besluit van 11 oktober 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij het besluit van 11 juni 2018 herrroepen en bepaald dat appellant per 12 juli 2018 recht blijft houden op ziekengeld. Het Uwv heeft de ZW-uitkering van appellant vervolgens met ingang van 22 oktober 2018 ingetrokken, één maand en één dag na het voornemen tot wijziging van het besluit.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft een zorgvuldig medisch onderzoek plaatsgevonden. Daarnaast heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De rechtbank heeft overwogen dat de arts van het Uwv voor de rugfunctie en krachtinspanning beperkingen heeft aangenomen die voldoende passen bij zowel de milde rugafwijking als bij de geringe liesbreuk van appellant. Daarnaast heeft de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in haar standpunt dat de door de orthopeed geconstateerde discopathie L5-S1 zonder evidente wortelcompressie een degeneratieve afwijking betreft die past bij het al bekende beeld van chronische rugklachten. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van de door Dimence gestelde diagnoses en de eigen bevindingen tijdens de hoorzitting op persoonlijk en sociaal functioneren meer beperkingen in de FML heeft opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om aan te nemen dat deze beperkingen niet voldoende zijn. Volgens de rechtbank heeft het Uwv ook terecht geen aanleiding hoeven zien om een urenbeperking aan te nemen. Tevens heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellant op de in geding zijnde datum. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de ZW-uitkering terecht met ingang van 22 oktober 2018 heeft beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn rugklachten sinds 2018 zijn verergerd. Appellant stelt dat bij hem sprake is van een degeneratieve afwijking, stijfheid en een beperkte mobiliteit. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat zijn psychische klachten zijn onderschat. Appellant is van mening dat voor zijn rugklachten en psychische klachten in de FML verdergaande beperkingen moeten worden vastgesteld. Appellant acht zich wegens zijn klachten niet in staat om meer dan 20 uur per week te werken en is van mening dat het Uwv ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een brief van zijn behandelend klinisch psycholoog/psychotherapeut van Dimence van 28 mei 2019 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 juli 2019 overgelegd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest, dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgelegde belastbaarheid van appellant en dat appellant op 22 oktober 2018 in staat moet worden geacht om de geselecteerde functies te verrichten. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de aangevallen uitspraak worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die een onderbouwing bieden voor zijn standpunt dat het Uwv zijn rugklachten op de datum in geding heeft onderschat. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 1 juli 2019 deugdelijk gemotiveerd waarom de in hoger beroep ingediende informatie van de behandelend klinisch psycholoog/psychotherapeut van Dimence van 28 mei 2019 niet leidt tot het vaststellen van meer beperkingen bij appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend toegelicht dat voor de psychische klachten al in bezwaar forse beperkingen zijn aangenomen voor het persoonlijk en sociaal functioneren. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat voor het aannemen van een urenbeperking als met deze vastgestelde beperkingen rekening wordt gehouden. Dat appellant volgens de behandelend klinisch psycholoog/psychotherapeut van Dimence problemen heeft ervaren bij zijn vrijwilligerswerk in de instellingskantine leidt niet tot een ander oordeel. Uit de stukken is niet gebleken in hoeverre bij deze werkzaamheden rekening is gehouden met de beperkingen van appellant.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.L. Abdoellakhan