ECLI:NL:CRVB:2020:1947
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering op basis van verdiencapaciteit en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 24 februari 2017 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten. Appellant ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, maar kreeg op 26 mei 2017 een ZW-uitkering toegekend. Na een eerstejaars ZW-beoordeling door een arts van het Uwv, werd vastgesteld dat appellant belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen. De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellant 96,05% van zijn maatmaninkomen kon verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering per 12 juli 2018.
Appellant ging in bezwaar tegen deze beslissing, waarop het Uwv aanvullende beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opnam. Na herbeoordeling werd de ZW-uitkering opnieuw ingetrokken per 22 oktober 2018. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze intrekking ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de FML juist was vastgesteld.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, waaronder de verergering van zijn rugklachten en de onderschatting van zijn psychische klachten. Het Uwv verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de stellingen van appellant onderbouwden en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de ZW-uitkering op de juiste gronden had beëindigd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in proceskosten.