ECLI:NL:CRVB:2020:2041

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
28 augustus 2020
Zaaknummer
19/2048 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsnorm voor gehuwden met niet-rechthebbende partner en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak gaat het om de herziening van de bijstandsverlening aan appellant, die sinds 1999 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet (PW). Appellant is gehuwd, maar zijn echtgenote en hun minderjarige zoon wonen in Spanje. In 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders de bijstandsverlening van appellant gewijzigd naar de norm voor gehuwden met een niet-rechthebbende partner, omdat er volgens het college geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Oost-Brabant heeft de uitspraak van het college bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat appellant niet voldoende had aangetoond dat hij in een financiële noodsituatie verkeerde door de lagere uitkering.

In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat er wel degelijk sprake is van duurzaam gescheiden leven. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de argumenten van appellant niet nieuw waren en dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld. De Raad heeft bevestigd dat duurzaam gescheiden leven pas aan de orde is als beide echtgenoten de intentie hebben om het huwelijk te verbreken en afzonderlijk leven. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 25 augustus 2020.

Uitspraak

19.2048 PW

Datum uitspraak: 25 augustus 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 25 maart 2019, 18/1966 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van [woonplaats] (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. Timmermans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt sinds 1999 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Tijdens een onderzoek naar het recht op bijstand van appellant, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 26 januari 2018, is gebleken dat appellant in 2014 is gehuwd en dat zijn echtgenote en hun minderjarige zoon in Spanje wonen. Bij besluit van 12 februari 2018 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 januari 2018 op grond van artikel 24 van de PW gewijzigd in de norm voor een gehuwde met een niet rechthebbende partner.
1.2.
Bij besluit van 4 juli 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 12 februari 2018 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellant gehuwd is met een niet rechthebbende partner en geen sprake is van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de PW. Verder blijkt volgens het college niet dat appellant met zijn lagere uitkeringsnorm niet in zijn levensonderhoud zou kunnen voorzien, zodat er geen aanleiding is om de algemene bijstand van appellant op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW nader af te stemmen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van een gewilde verbreking van het huwelijk. De rechtbank acht hierbij van belang dat appellant heeft verklaard dat hij en zijn echtgenote met hun huwelijk in 2014 de intentie hadden om samen te leven, maar dat dit praktisch niet mogelijk was. Dat appellant inmiddels heeft aangegeven te willen scheiden van zijn echtgenote maakt dat niet anders omdat hij ten tijde hier van belang wel de intentie had een gezamenlijk leven op te bouwen en zijn echtgenote en hun zoon financieel ondersteunde. Ook blijkt uit wat appellant heeft aangevoerd over de problemen voor zijn echtgenote om zich in Nederland te vestigen of de problemen voor hem om zich in Spanje te vestigen, niet ondubbelzinnig dat samenleven niet mogelijk was.
Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het college op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat voor afstemming op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW geen aanleiding bestaat. De rechtbank heeft daartoe onder andere overwogen dat appellant niet heeft onderbouwd dat er door de lagere uitkering een financiële noodsituatie is ontstaan of sprake is van andere zeer bijzondere omstandigheden.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft hierbij herhaald dat volgens hem wel sprake is van duurzaam gescheiden leven en subsidiair dat zijn omstandigheden wel zodanig zijn dat individueel afstemmen van de algemene bijstand nodig is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beoordelingsperiode loopt van 1 januari 2018 tot en met 12 februari 2018.
4.2.1.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de PW wordt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is aangemerkt als ongehuwd.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 25 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2918) leven echtgenoten pas duurzaam gescheiden, als beiden of één van hen het echtelijk samenleven wil verbreken, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander gehuwd is en dit door ten minste één van beiden als blijvend is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit concrete feiten en omstandigheden.
4.2.2.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de PW is het bijstandverlenend orgaan verplicht om de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokkene. Deze bepaling geeft inhoud aan één van de uitgangspunten van de PW, te weten dat de bijstand wordt afgestemd op de feitelijke behoeften in het individuele geval. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 11 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX8450) is voor een dergelijke individuele afstemming slechts plaats in zeer bijzondere situaties.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Hij heeft geen redenen genoemd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust en verwijst daar naar.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van I.A. Siskina als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2020.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) I.A. Siskina
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over duurzaam gescheiden leven.