ECLI:NL:CRVB:2020:2073

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
2 september 2020
Zaaknummer
19/211 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op ZW-uitkering en zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de afwijzing van een ZW-uitkering aan appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten. Appellant, die eerder werkzaam was als medewerker tuinbouw, had zijn dienstverband beëindigd en ontving op het moment van ziekmelding een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een medisch onderzoek door een arts van het Uwv werd appellant geschikt geacht voor zijn werk, wat leidde tot de conclusie dat hij geen recht had op een ZW-uitkering. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd door het Uwv ongegrond verklaard.

De rechtbank Den Haag had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat alle relevante medische informatie was meegenomen in de beoordeling. Appellant was van mening dat de rechtbank een deskundige had moeten benoemen, omdat hij zich benadeeld voelde in de procedure, met name door de kosten van een deskundigenonderzoek.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms, aangezien appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt te onderbouwen met medische stukken. De Raad bevestigde de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die had gemotiveerd dat appellant met zijn beperkingen geschikt was voor zijn eigen werk. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

19 211 ZW

Datum uitspraak: 2 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
11 december 2018, 18/4351 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. C.I. Zaad, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 22 juli 2020. Daaraan hebben deelgenomen appellant, zijn gemachtigde mr. Zaad en zijn tolk en namens het Uwv mr. J.H. van Riet.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als medewerker tuinbouw voor 40 uur per week. Zijn dienstverband is op 11 september 2017 geëindigd. Appellant heeft zich op 7 december 2017 ziek gemeld met psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Op 27 februari 2018 heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant per 5 maart 2018 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van medewerker tuinbouw. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 27 februari 2018 vastgesteld dat appellant vanaf 5 maart 2018 geschikt is voor zijn werk en daarom per die datum geen recht heeft op een ZW-uitkering. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 4 juni 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Uit de rapporten van de artsen van het Uwv blijkt dat aan alle klachten van appellant aandacht is besteed en dat alle beschikbare medische informatie bij de beoordeling is betrokken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de uit de psychische klachten van appellant voortvloeiende beperkingen zijn onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toereikend gemotiveerd dat hij de ernst van de depressieve stoornis anders inschat dan de behandelaar van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat en waarom hij van mening is dat appellant geschikt is voor zijn eigen werk. De rechtbank heeft geen reden gezien om een deskundige te benoemen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank aanleiding had moeten zien om een deskundige te benoemen. Appellant heeft de Raad onder verwijzing naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, (Korošec) en de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Appellant is van mening dat er geen sprake is van equality of arms. Gelet op de hoge kosten van een deskundigenonderzoek is appellant niet in staat om een tegenadvies in te brengen, maar is hij alleen in staat om informatie van de behandelend sector te overleggen. Volgens appellant is een gelijkwaardig tegenadvies wel nodig om het geschil te beoordelen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, heeft de Raad, gelet op het arrest Korošec, de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door artsen van het Uwv. Dat leidt in dit geding tot het volgende.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd worden volledig onderschreven.
Stap 2: equality of arms
4.4.
Er is geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn psychische beperkingen heeft onderschat. Appellant heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om daartoe medische stukken in te dienen. Die ruimte heeft hij ook benut door in beroep informatie in te dienen over zijn gezondheidssituatie. Er zijn geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Het arrest Korošec brengt niet met zich mee dat, als er wel stukken uit de behandelend medische sector zijn ingebracht, de equality of arms geschonden is door het enkele feit dat appellant niet zelf een tegenrapport van een verzekeringsarts heeft ingebracht. De door appellant overgelegde medische informatie van de behandelend psychiater en psycholoog is naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien aan de conclusies van de artsen van het Uwv over de belastbaarheid van appellant. Er is daarom geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms en geen aanleiding om op die grond een deskundige in te schakelen. Gelet hierop kan het door appellant gestelde financiële onvermogen buiten beschouwing worden gelaten.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
4.5.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat hij de informatie van de behandelend psychiater en psycholoog heeft meegewogen bij zijn beoordeling, maar dat hij de ernst van de depressie, mede gelet op de onderzoeksbevindingen, anders inschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellant met zijn beperkingen geschikt is voor zijn eigen werk. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat zijn beperkingen zijn onderschat. Nu er geen twijfel is aan de inhoudelijke beoordeling van het Uwv wordt geen reden gezien om op deze grond een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.6.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van E.D. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2020.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) E.D. de Jong