ECLI:NL:CRVB:2020:2073
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op ZW-uitkering en zorgvuldigheid van medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de afwijzing van een ZW-uitkering aan appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten. Appellant, die eerder werkzaam was als medewerker tuinbouw, had zijn dienstverband beëindigd en ontving op het moment van ziekmelding een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een medisch onderzoek door een arts van het Uwv werd appellant geschikt geacht voor zijn werk, wat leidde tot de conclusie dat hij geen recht had op een ZW-uitkering. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd door het Uwv ongegrond verklaard.
De rechtbank Den Haag had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat alle relevante medische informatie was meegenomen in de beoordeling. Appellant was van mening dat de rechtbank een deskundige had moeten benoemen, omdat hij zich benadeeld voelde in de procedure, met name door de kosten van een deskundigenonderzoek.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms, aangezien appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt te onderbouwen met medische stukken. De Raad bevestigde de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die had gemotiveerd dat appellant met zijn beperkingen geschikt was voor zijn eigen werk. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.