ECLI:NL:CRVB:2020:2158

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 september 2020
Publicatiedatum
11 september 2020
Zaaknummer
17/7066 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 september 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren in 1990, had in 2009 een Wajong-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had haar aanvraag afgewezen op basis van het feit dat zij niet gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt was geweest. Na een nieuwe aanvraag in 2016, waarin appellante aangaf te lijden aan colitis ulcerosa en reuma, heeft het Uwv opnieuw vastgesteld dat zij arbeidsvermogen had en haar aanvraag afgewezen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.

De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, en deze uitspraak is door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende gemotiveerd hadden dat appellante met haar beperkingen in staat was om ten minste vier uur per dag te werken. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de artsen van het Uwv. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar medische klachten haar werkvermogen belemmerden, maar de Raad oordeelde dat de beschikbare gegevens onvoldoende aanknopingspunten boden voor het oordeel dat appellante niet over arbeidsvermogen beschikte. De Raad bevestigde dat de taak 'scannen' voor appellante geschikt was en dat haar klachten niet in de weg stonden aan het uitvoeren van deze taak.

De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante op de datum van de aanvraag beschikte over arbeidsvermogen en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank terecht was. De beslissing van de Raad houdt in dat de aanvraag van appellante voor een Wajong-uitkering opnieuw is afgewezen, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17/7066 Wajong
Datum uitspraak: 10 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
15 september 2017, 17/709 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld. Door de (opvolgend) gemachtigde, advocaat mr. M.A. Spek, zijn de gronden ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Spek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1990, heeft op 5 mei 2009 een uitkering op grond
van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998)
aangevraagd. Bij besluit van 17 juli 2009 heeft het Uwv appellante met ingang van 20 november 2008, de dag waarop zij achttien werd, niet in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wajong 1998 op de grond dat appellante vanaf haar zeventiende verjaardag niet gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Tegen dit besluit zijn rechtsmiddelen aangewend. Bij uitspraak van 25 november 2010 heeft de rechtbank Rotterdam het beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Raad bevestigd bij zijn uitspraak van 24 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX6094).
1.2.
Met een door het Uwv op 1 maart 2016 ontvangen formulier heeft appellante
een aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen ingediend. Daarbij is vermeld dat appellante onder meer colitis ulcerosa en reuma heeft. Bij de aanvraag is een medisch advies van 14 januari 2016 gevoegd van [X], arts van de GGD. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 22 juni 2016 heeft het Uwv appellante niet in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) op de grond dat appellante arbeidsvermogen heeft. Bij een ander besluit van 22 juni 2016 is appellante in aanmerking gebracht voor een Indicatie banenafspraak. Appellante heeft tegen beide besluiten van 22 juni 2016 bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 20 december 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen de besluiten van 22 juni 2016 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat appellante met haar beperkingen ten minste vier uur per dag belastbaar is en in staat is om gedurende een periode van ten minste een uur aaneengesloten te werken. Volgens de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd uiteengezet dat appellante een taak kan uitvoeren, waarbij hij als voorbeeld de taak ‘scannen’ heeft genoemd, en dat appellante daarnaast beschikt over basale werknemersvaardigheden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht de aanvraag om een Wajong-uitkering heeft afgewezen, omdat appellante mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Gelet op wat appellante heeft aangevoerd betekent dit volgens de rechtbank dat het bestreden besluit ook in stand blijft, voor zover het betrekking heeft op de Indicatie banenafspraak.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij al sinds haar jeugd te maken heeft met colitis ulcerosa, hoofdpijnklachten, rugklachten en psychische klachten. Zij moet vaak naar het toilet. Daarnaast is zij bekend met hypermobiliteit en fibromyalgie. Appellante heeft gesteld dat zij de taak scannen niet kan verrichten vanwege haar beperkingen voor het hand en vingergebruik, alsmede haar cognitieve beperkingen. Vanwege de reuma is appellante niet in staat om een toetsenbord te bedienen. Appellante heeft betwist dat zij over basale werknemersvaardigheden beschikt, een uur achtereen kan werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. Voor laatstgenoemde voorwaarde heeft appellante verwezen naar haar dagverhaal, waaruit blijkt dat zij regelmatig rust nodig heeft. Ter onderbouwing van haar hoger beroep heeft appellante een besluit in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) van 4 december 2017 overgelegd, waarbij haar huishoudelijke hulp is toegekend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Zoals ter zitting door de gemachtigde van appellante is bevestigd, heeft appellante met haar aanvraag van 1 maart 2016 beoogd een aanvraag te doen om uitkering op grond van hoofdstuk 1A van de Wajong 2015.
4.2.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong 2015 is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.2.2.
Op grond van artikel 1a:11, tweede lid, van de Wajong 2015 ontstaat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 1A op de dag waarop de aanvraag is ingediend.
4.2.3.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. In dat geval moet het Uwv vervolgens beoordelen of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante ten tijde van haar aanvraag op 1 maart 2016 (datum in geding) beschikte over arbeidsvermogen.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de artsen van het Uwv wordt gevolgd. De rechtbank heeft haar oordeel uitgebreid gemotiveerd, welke motivering wordt onderschreven. De klachten van appellante als gevolg van colitis ulcerosa, de gewrichtsklachten en de psychische klachten zijn kenbaar in de beoordeling van de verzekeringsartsen betrokken. Daarbij is kennis genomen van informatie van de behandelend MDL-arts over onder meer een opvlamming in 2014, obstipatie in maart 2015 en buikpijn en frequente ontlasting, tot tien maal daags, in december 2015. Het Uwv was ook op de hoogte van het in 1.2 genoemde rapport van de GGD-arts. De artsen van het Uwv hebben op navolgbare wijze uiteengezet waarom bij appellante geen sprake is van een situatie waarin benutbare mogelijkheden ontbreken. Voor het oordeel dat appellante ten tijde in geding belemmeringen ondervond als gevolg van rugklachten zijn geen aanknopingspunten te vinden in de beschikbare gegevens. Appellante heeft deze klachten met name onderbouwd met de verwijzing naar een (recente) MRI, maar een onderbouwing met medische informatie die betrekking heeft op de datum in geding is niet beschikbaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onderkend dat appellante mede als gevolg van haar darmklachten energetisch beperkt is en hij heeft toereikend gemotiveerd waarom hij appellante voor maximaal vier uur per dag, 20 uur per week belastbaar heeft geacht. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is in de verwijzing naar het dagverhaal van appellante onvoldoende grond gelegen om uit te gaan van een verdergaande urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is eveneens terecht door de rechtbank gevolgd in zijn overtuigend gemotiveerde standpunt dat appellante een uur aaneengesloten kan werken. Dat appellante daartoe niet in staat is heeft zij niet onderbouwd met nieuwe medische stukken.
4.5.
Het door appellante overgelegde besluit van 4 december 2017 in het kader van de Wmo geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, alleen al omdat dit besluit geen betrekking heeft op de datum in geding.
4.6.
Anders dan appellante meent heeft het Uwv haar stelling over het toiletgebruik op goede gronden niet betrokken bij de vraag of appellante gedurende een uur aaneengesloten kan werken. Daartoe wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 2 april 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:865). Terecht heeft het Uwv wel bij de beoordeling van de voorwaarde of appellante een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie bezien of het toiletgebruik in de weg staat aan het uitvoeren van de aan de in bezwaar geselecteerde taak scannen (taaknummer 1502) verbonden taakspecifieke eisen. Niet gebleken is dat het toiletgebruik van appellante ten tijde in geding van dien aard was dat dit aan het uitvoeren van de taak scannen in de weg staat. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarbij inzichtelijk toegelicht dat bij deze taak het inlassen van een pauze voor toiletgang geen probleem oplevert.
4.7.
Ook overigens bieden de beschikbare gedingstukken onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de taak scannen voor appellante niet geschikt is. Over het gebruik van een toetsenbord en hand- en vingergebruik heeft de arbeidsdeskundige overleg gevoerd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft onderbouwd dat de belasting binnen deze taak binnen de mogelijkheden van appellante valt, rekening houdend met de geschetste voorwaarden voor het functioneren in de (sociale) werkomgeving. De stelling van appellante dat zij vanwege een beperkte scholing deze taak niet kan verrichten wordt niet gevolgd. Uit de betreffende taakbeschrijving noch uit enig ander stuk blijkt dat appellante aan enige opleidingseisen moet voldoen.
4.8.
De stelling van appellante dat zij geen basale werknemersvaardigheden heeft treft evenmin doel. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft er terecht op gewezen dat voor appellante geen beperkingen zijn aangenomen voor het herinneren en het concentreren en dat zij in staat is om afspraken na te komen. Appellante heeft gemeld dat haar dienstverbanden in het verleden steeds van korte duur zijn geweest en dat zij nauwelijks scholing heeft gehad, maar zonder nadere onderbouwing van deze stelling blijft onduidelijk wat hiervan de reden is geweest. Deze stelling biedt daarom geen aanknopingspunten voor het oordeel dat appellante op de datum in geding niet beschikte over arbeidsvermogen.
4.9.
Ter zitting heeft het Uwv nog opgemerkt dat artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit niet naar analogie is toegepast, omdat niet is aangenomen dat bij appellante sprake is van een te verwachten excessief ziekteverzuim of een te frequent toiletbezoek, mede in het licht van de geselecteerde taak. De gedingstukken bieden geen medisch onderbouwde gegevens om het Uwv hierin niet te volgen.
4.10.
Gelet op 4.4 tot en met 4.9 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante op de in geding zijnde datum beschikte over arbeidsvermogen.
4.11.
Tegen de Indicatie banenafspraak heeft appellante geen gronden aangevoerd, zodat die verder onbesproken blijft.
4.12.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2020.
(getekend) D. Hardonk-Prins
De griffier is verhinderd te ondertekenen.