ECLI:NL:CRVB:2020:2382
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die als cateringmedewerker werkte, had zich op 15 juni 2015 ziek gemeld met beenklachten en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na een beoordeling vastgesteld dat appellant per 7 augustus 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn beperkingen te licht waren ingeschat en dat hij de geselecteerde functies niet kon vervullen. Het Uwv verdedigde de eerdere uitspraken. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die aanleiding gaven om het medisch oordeel van het Uwv te betwijfelen. De Raad bevestigde dat appellant geschikt was voor de geselecteerde functies en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. De rechtbank werd gevolgd in haar oordeel dat de belastbaarheid van appellant niet werd overschreden in de geselecteerde functies. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraken.