ECLI:NL:CRVB:2020:2382

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
17/6855 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die als cateringmedewerker werkte, had zich op 15 juni 2015 ziek gemeld met beenklachten en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na een beoordeling vastgesteld dat appellant per 7 augustus 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn beperkingen te licht waren ingeschat en dat hij de geselecteerde functies niet kon vervullen. Het Uwv verdedigde de eerdere uitspraken. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die aanleiding gaven om het medisch oordeel van het Uwv te betwijfelen. De Raad bevestigde dat appellant geschikt was voor de geselecteerde functies en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. De rechtbank werd gevolgd in haar oordeel dat de belastbaarheid van appellant niet werd overschreden in de geselecteerde functies. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraken.

Uitspraak

17.6855 ZW, 18/2095 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 september 2017, 17/2956 (aangevallen uitspraak 1) en de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2018, 17/6169 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 oktober 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L. Wittensleger, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2020. Partijen zijn met bericht vooraf niet verschenen.

OVERWEGINGEN

17.6855 ZW

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als cateringmedewerker voor 36 uur per week. Op 15 juni 2015 heeft hij zich vanuit een situatie van werkloosheid ziek gemeld met beenklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 juni 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant in staat is meer te verdienen dan zijn zogeheten maatmaninkomen. Het Uwv heeft bij besluit van 6 juli 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 7 augustus 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 juli 2016. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de in bezwaar ontvangen informatie van de behandelaars van appellant noodzaakt tot aanpassing van de FML. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op grond van de aangepaste FML van 24 januari 2017 enkele voorgehouden functies niet langer passend geacht en nieuwe functies geselecteerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellant op basis van de functies van productiemedewerker industrie, samensteller van producten (SBC-code 111180), samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050) en chauffeur heftruck, intern transport (SBC-code 111270) nog steeds meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Op 17 februari 2017 heeft het Uwv zijn voornemen tot het nemen van een herzien besluit kenbaar gemaakt aan appellant. Appellant heeft een zienswijze gegeven waarop is gereageerd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Bij besluit van 13 april 2017 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard en het ziekengeld met ingang van 14 mei 2017 beëindigd.
1.4.
De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 1 het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.

18.2095 ZW

2.1.
Appellant heeft zich op 29 mei 2017 vanuit een situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, ziek gemeld met toegenomen klachten. In verband met deze ziekmelding heeft appellant op 28 juni 2017 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is conform de FML van 24 januari 2017 en de in het kader van de EZWb geselecteerde functies moet kunnen vervullen. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 3 juli 2017 vastgesteld dat appellant per 29 mei 2017 geen recht heeft op ziekengeld, omdat hij doorlopend geschikt wordt geacht voor de EZWb-functies. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 juli 2017 heeft het Uwv bij besluit van 26 september 2017 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 2 ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2.2.
De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 2 het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep tegen aangevallen uitspraken 1 en 2 heeft appellant aangevoerd dat de verzekeringsartsen zijn beperkingen te licht hebben ingeschat en dat hij de functies zoals geselecteerd in het kader van de EZWb, niet kan verrichten. Appellant acht zich ten gevolge van zijn slaapproblematiek, veneuze insufficiëntie en psychische klachten zwaarder beperkt en is van mening dat de verzekeringsartsen een urenbeperking hadden moeten aannemen. Het Uwv heeft zijn ziekengeld per 14 mei 2017 ten onrechte beëindigd en hem per 29 mei 2017 ten onrechte geen ziekengeld toegekend.
3.2.
Het Uwv heeft bepleit aangevallen uitspraken 1 en 2 te bevestigen.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.

17.6855 ZW

4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in bezwaar en in beroep naar voren heeft gebracht en geeft geen reden om af te wijken van het oordeel van de rechtbank, zoals neergelegd in aangevallen uitspraak 1. De aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggende overwegingen worden onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd met betrekking tot de datum in geding van 14 mei 2017, die aanleiding geven tot twijfel aan het medisch oordeel van het Uwv.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat de belastbaarheid van appellant in de geselecteerde functies niet wordt overschreden.
4.4.
Hieruit volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 niet slaagt en dat aangevallen uitspraak 1 moet worden bevestigd.

18.2095 ZW

4.5.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. In de rechtspraak van de Raad is – voor zover hier van belang – een uitzondering op deze regel aangenomen in een situatie waarin een betrokkene zich na een EZWb waarbij het recht op ziekengeld is beëindigd, ten minste vier weken nadien opnieuw ziekmeldt. Wanneer een betrokkene blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en na de eerdere EZWb niet in enig werk heeft hervat geldt op grond van die rechtspraak als maatstaf: gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is indien de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.6.
In zijn uitspraak van 5 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020: 254, heeft de Raad overwogen dat er geen aanleiding is om de in 4.5 genoemde uitzondering en de daaraan in de uitspraak van 22 maart 2017 ten grondslag gelegde overwegingen niet ook van toepassing te achten in een situatie zoals die van appellant, waarin sprake is van een ziekmelding binnen vier weken na een eerdere beëindiging van het recht op ziekengeld na een EZWb, en waarbij in die tussenliggende periode WW-uitkering is toegekend en niet in enig werk is hervat.
4.7.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat niet is gebleken dat de artsen van het Uwv de belastbaarheid van appellant per 29 mei 2017 niet juist hebben beoordeeld. De medische stukken bieden geen aanknopingspunten dat de belastbaarheid van appellant anders moet worden beoordeeld. Het Uwv heeft voldoende onderbouwd dat appellant per 29 mei 2017 geschikt te achten is voor het verrichten van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. De overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die aanleiding geven voor een ander oordeel.
4.8.
Hieruit volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 niet slaagt en dat aangevallen uitspraak 2 moet worden bevestigd.
17/6855 ZW en 18/2095 ZW
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2020.
(getekend) S. Wijna
(getekend) B.V.K. de Louw