ECLI:NL:CRVB:2020:2387
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die als schoonmaakmedewerkster werkte, had zich op 9 juni 2016 ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante correct waren vastgesteld. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de subjectieve beleving van appellante niet doorslaggevend was voor de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar standpunt onderbouwde. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante op 7 juni 2018 geschikt was om te werken, met een arbeidsongeschiktheid van 16,98%.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en dat subjectieve klachten niet altijd leiden tot een hogere mate van arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten en bevestigde de aangevallen uitspraak.