ECLI:NL:CRVB:2020:2488
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische geschiktheid van appellante voor arbeid na ziekmelding en beëindiging van de ZW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die zich op 26 september 2016 ziek meldde met voet- en buikklachten, was in hoger beroep gegaan tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die haar Ziektewet-uitkering beëindigden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan hun conclusies. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar klachten, waaronder de ziekte van Crohn en carpaal tunnel syndroom, onvoldoende waren meegewogen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsartsen adequaat hadden gehandeld en dat er geen reden was om een onafhankelijk deskundigenonderzoek te laten verrichten. De Raad concludeerde dat appellante op 16 maart 2018 in staat was om ten minste één van de geselecteerde functies te verrichten, en bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank. De beslissing van de Raad houdt in dat de hoger beroepen van appellante niet slagen en dat de eerdere uitspraken worden bevestigd.