ECLI:NL:CRVB:2020:2502
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die als vrachtwagenchauffeur werkte, had zich op 15 september 2014 ziek gemeld vanwege lichamelijke en vermoeidheidsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar de appellant was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 79,24% en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn chronische vermoeidheidsklachten.
De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de beperkingen van de appellant niet hadden onderschat. De Centrale Raad van Beroep volgde dit oordeel en oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de individuele situatie van de appellant. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te benoemen, aangezien de medische beoordeling door het Uwv juist was.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak om de individuele situatie van de appellant in overweging te nemen bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid.