ECLI:NL:CRVB:2020:2604

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
20/896 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van nabestaandenuitkering ANW

In deze zaak heeft verzoekster, geboren in 1955 en wonende in Marokko, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) na het overlijden van haar echtgenoot, die kort na hun huwelijk overleed. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had haar aanvraag afgewezen, omdat verzoekster onvoldoende had meegewerkt aan het onderzoek naar de voorwaarden voor de uitkering. Verzoekster stelde dat het besluit van de Svb in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat er geen medisch onderzoek was verricht. De Svb verweerde zich door te stellen dat het bestreden besluit rechtmatig was en dat er geen financiële noodzaak was voor een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Svb niet kon worden verplicht om een toekennende beslissing te nemen zolang niet was aangetoond dat aan de voorwaarden voor de nabestaandenuitkering was voldaan. De voorzieningenrechter bevestigde dat de Svb afhankelijk was van het medisch onderzoek dat door het Uwv moest worden uitgevoerd in Marokko. Aangezien het medisch onderzoek nog niet was afgerond, was er geen aanleiding voor de Svb om een beslissing te nemen. De voorzieningenrechter heeft het hoger beroep van verzoekster afgewezen en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

20.896 ANW, 20/902 ANW-VV

Datum uitspraak: 23 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2020, 20/149 en 20/157 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] , Marokko (verzoekster)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. R. Moghni, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2020, 20/149 en 20/157 (aangevallen uitspraak). Tevens is een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
De Svb heeft verweerschriften ingediend.
Op verzoek van de voorzieningenrechter heeft de Svb nadere informatie verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2020. Namens verzoekster is verschenen mr. N. Talhaoui. De Svb heeft zich via een beeldverbinding (skype) laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verzoekster, geboren in 1955 en wonende te Marokko, is [in] 2016 gehuwd met [naam] , geboren in 1930 en wonende te België (echtgenoot). De echtgenoot van verzoekster was vrijwillig verzekerd voor de Algemene nabestaandenwet (ANW). Hij is enkele maanden na de huwelijkssluiting, op 4 december 2016, te België overleden. Naar aanleiding van zijn overlijden heeft verzoekster zich op 12 mei 2017 tot de Svb gewend voor de toekenning van een nabestaandenuitkering ingevolge de ANW.
1.2.
Bij besluit van 19 november 2018 heeft de Svb verzoekster medegedeeld dat zij geen aanspraak heeft op een nabestaandenuitkering, omdat haar echtgenoot binnen een jaar na het huwelijk is overleden en zij onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek om te beoordelen of het overlijden was te verwachten binnen een jaar na het sluiten van het huwelijk. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De brieven van de Svb over dit onderzoek zijn weliswaar naar het juiste adres gezonden maar verzoekster heeft ze niet ontvangen door problemen met de postbezorging in Marokko.
1.3.
Tijdens de bezwaarfase is op 15 augustus 2019 vast komen te staan dat de gezondheid van de echtgenoot van verzoekster niet zodanig was dat het overlijden redelijkerwijs verwacht moest worden binnen een jaar na het sluiten van het huwelijk, hetgeen op grond van artikel 15, lid 1 van de ANW een uitsluitingsgrond zou zijn geweest. Om die reden heeft de Svb op 26 augustus 2019 verzoekster een medische vragenlijst doen toekomen die nodig is om de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 14 van de ANW te onderzoeken
.Op 8 oktober 2019 heeft de Svb het ingevulde vragenformulier met medische verklaringen retour ontvangen van verzoekster en op 14 oktober 2019 heeft de Svb deze stukken naar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) gezonden. Het Uwv is door de Svb verzocht onderzoek te doen naar de mate van arbeidsongeschiktheid van verzoekster. Verzoekster is bij brief van gelijke datum op de hoogte gebracht van die doorzending.
1.4.
Bij brief van 12 december 2019 is de Svb namens verzoekster in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar en is verbeurte van een dwangsom aangekondigd. Op 19 december 2019 heeft telefonisch contact plaats gevonden tussen de gemachtigde van verzoekster en de Svb. Daarbij heeft de Svb uitleg gegeven over de procedure, is medegedeeld dat het Uwv heeft aangegeven dat het zeker nog vier maanden kan duren en dat er zonder een advies van een arts geen besluit kan worden genomen, althans geen nabestaandenuitkering kan worden toegekend. Hierop is door de gemachtigde van verzoekster gemeld dat de ingebrekestelling niet wordt ingetrokken en dat het aan de Svb is om al dan niet te beslissen. Op 20 december 2019 is de inhoud van het telefoongesprek schriftelijk aan de gemachtigde van verzoekster bevestigd en is medegedeeld dat het Uwv is gevraagd om een spoedige beoordeling van het dossier van verzoekster. De Svb heeft voorts meegedeeld uiterlijk 31 maart 2020 verzoekster te informeren over de voortgang van het onderzoek van het Uwv.
1.5.
Bij besluit van 24 december 2019 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van verzoekster tegen het besluit van 19 november 2018 ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat het Uwv het onderzoek naar de mate van de arbeidsongeschiktheid nog niet heeft afgerond, de gemachtigde heeft gesommeerd om een beslissing te nemen, op de datum van de beslissing op bezwaar niet kan worden vastgesteld of verzoekster recht heeft op een nabestaandenuitkering en dat daarom geen nabestaandenuitkering kan worden toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Daartoe is – voor zover hier van belang – overwogen dat de Svb voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van verzoekster afhankelijk is van het Uwv, dat op zijn beurt de uitkomst van een medisch onderzoek in Marokko moet afwachten. Voorts is vastgesteld dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit het medisch onderzoek in Marokko nog niet was afgerond en de mate van arbeidsongeschiktheid van verzoekster dus nog niet vastgesteld kon worden. Van de Svb kan niet worden gevergd dat een toekennende beslissing wordt genomen, zolang nog niet is gebleken dat aan de voorwaarden voor een uitkering op grond van de ANW is voldaan.
3.1.1.
In hoger beroep heeft verzoekster herhaald dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen nu aan dit besluit geen medisch onderzoek ten grondslag ligt. Het besluit is enkel genomen om een dwangsom af te wenden. Voorts is onvoldoende gemotiveerd waarom het medisch onderzoek in Marokko niet tijdig zou kunnen worden afgerond. Daarenboven lag het op de weg van de Svb om op zoek te gaan naar mogelijk alternatieven om verzoekster binnen de wettelijke termijn medisch te laten keuren.
3.1.2.
Aan het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in hoger beroep is ten grondslag gelegd dat verzoekster geen inkomen heeft en dat zij een voorschot wil op de nabestaandenuitkering. Subsidiair heeft verzoekster gevraagd de Svb op te dragen een medisch onderzoek te laten plaats vinden naar de mate van arbeidsongeschiktheid van verzoekster.
3.2.1.
De Svb heeft zich op het standpunt gesteld dat niet gebleken is van een financieel spoedeisend belang. Voorts heeft de Svb gesteld dat het bestreden besluit rechtmatig is. Van de Svb kan niet worden gevergd dat een toekennende beslissing wordt genomen zolang niet is gebleken dat aan de voorwaarden voor een uitkering op grond van de ANW is voldaan.
3.2.2.
De Svb heeft – desgevraagd – medegedeeld dat verzoekster medio juli 2020 is gekeurd bij de Caisse Nationale de Sécurité Sociale (CNSS) en dat de Svb in afwachting is van de rapportage van het Uwv.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en artikel 8:108, eerste lid, in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de onder 4.2 bedoelde situatie zich voordoet en ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.4.
Met de rechtbank is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen. Zoals de Raad reeds heeft overwogen in zijn uitspraak van 5 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2041, laat de Svb zich voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid adviseren door het Uwv. Omdat verzoekster in Marokko woont, laat het Uwv verzoekster medisch onderzoeken in Marokko, door een arts van het Marokkaanse zusterorgaan, de CNSS. Vastgesteld wordt dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de uitkomst van het medisch onderzoek in Marokko nog niet bekend was en dat door de Svb bij het Uwv is aangedrongen op spoedige beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van verzoekster. Voor zover verzoekster zich op het standpunt stelt dat zij, ter bevordering van de spoedige besluitvorming, ook in Nederland een medische keuring had kunnen ondergaan, wijst de Raad er op dat ten tijde van het verzoek tot het nemen van een besluit op het bezwaar slechts twee maanden waren verstreken na het aanleveren door verzoekster van het ingevulde vragenformulier en de medische verklaringen aan de Svb. Wat er ook zij van de vraag of de Svb ertoe gehouden kan worden verzoekster in Nederland medisch te laten onderzoeken, op dat moment was er geen aanleiding daartoe over te gaan.
4.5.
In aanvulling op het voorgaande wordt voorts overwogen dat van de Svb niet kan worden gevergd een toekennende beslissing te nemen, zolang niet is gebleken dat aan de voorwaarden voor een nabestaandenuitkering is voldaan.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Er bestaat dan ook geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2020.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) E.M. Welling