ECLI:NL:CRVB:2020:2613
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een WIA-uitkering had aangevraagd. De appellant, die als eerste vakkracht bij de groenafdeling werkzaam was, had zich op 18 april 2013 ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde de WIA-uitkering met ingang van 1 januari 2016, omdat de appellant als arbeidsgeschikt werd beschouwd. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv op zorgvuldige wijze had plaatsgevonden. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen de medische beperkingen van de appellant correct hadden vastgesteld en dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms. De Raad oordeelde dat de appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt te onderbouwen en dat er geen noodzaak was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit van het Uwv berustte op een deugdelijke medische grondslag en dat de weigering van de WIA-uitkering terecht was.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het hoger beroep van de appellant af. De Raad concludeerde dat de maatman, de functie die de appellant laatstelijk vervulde, correct was vastgesteld en dat de appellant in staat was om zijn maatmanloon te verdienen. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.