ECLI:NL:CRVB:2020:2622
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante, die zich op 4 april 2017 ziek meldde met psychische klachten, had eerder een ZW-uitkering ontvangen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de uitkering per 7 juli 2018, omdat appellante in staat werd geacht meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hiertegen bezwaar aangetekend, wat uiteindelijk leidde tot een rechtszaak.
De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij werd overwogen dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. Deze artsen baseerden hun conclusies op de klachten van appellante, hun eigen bevindingen en de informatie in het dossier. Appellante stelde in hoger beroep dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen, onderbouwd door rapporten van haar behandelend artsen. Het Uwv verweerde zich door te stellen dat de rapporten geen aanleiding gaven voor een urenbeperking.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante en het Uwv zorgvuldig afgewogen. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had dat de vermoeidheidsklachten van appellante al in de beoordeling waren betrokken en dat er geen aanleiding was om een urenbeperking aan te nemen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd.