ECLI:NL:CRVB:2020:2692
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand voor inrichtingskosten en medisch matras; beoordeling van bijzondere omstandigheden en zorgplicht college
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellante, geboren in 1978, ontvangt sinds 2012 een Wajong-uitkering en heeft op 25 januari 2018 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor inrichtingskosten en de aanschaf van een nieuw bed. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag op 29 maart 2018 afgewezen, met als argument dat er sprake was van voorliggende voorzieningen en dat de kosten tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat de aanvraag van appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand, omdat de kosten niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. De Raad oordeelde dat de appellante, ondanks haar verstandelijke beperking, niet anders behandeld hoefde te worden dan andere aanvragers. De Raad heeft de beroepsgronden van appellante, waaronder de stelling dat het college nader onderzoek had moeten doen, verworpen. De Raad bevestigde dat de kosten voor inrichtingskosten en een bed als incidenteel voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan moeten worden betaald uit eigen middelen, en dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een uitzondering rechtvaardigden.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 3 november 2020.