ECLI:NL:CRVB:2020:2760
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het onderzoek door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellant, die eerder een WIA-uitkering had aangevraagd, was van mening dat het Uwv ten onrechte had geweigerd om hem een uitkering toe te kennen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. Appellant had zich op 31 maart 2014 ziek gemeld en was van mening dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen. Echter, de verzekeringsarts concludeerde dat er geen sprake was van een toename van beperkingen die voortkwamen uit dezelfde ziekteoorzaak. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant, waaronder een beroep op het VN-Gehandicaptenverdrag en de Wet gelijke behandeling, niet opgingen, omdat er geen medische onderbouwing was voor zijn claims. De Raad oordeelde dat het Uwv geen rekening hoefde te houden met de hielspoorklachten van appellant, aangezien deze niet waren genoemd tijdens de medische beoordelingen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.