ECLI:NL:CRVB:2020:277

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
7 februari 2020
Zaaknummer
18/2822 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WGA-loonaanvullingsuitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante, die zich op 23 oktober 2008 ziek meldde met vermoeidheidsklachten. Na een loongerelateerde WGA-uitkering van 100% werd de mate van arbeidsongeschiktheid op 76,74% vastgesteld na een herbeoordeling door het Uwv. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat het Protocol CVS niet correct is toegepast. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts had voldoende informatie om de belastbaarheid van appellante vast te stellen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.2822 WIA

Datum uitspraak: 5 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 april 2018, 17/3456 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. van den Os, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2019. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Bolier.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als testcoördinator. Op 23 oktober 2008 heeft zij zich ziek gemeld met vermoeidheidsklachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 21 oktober 2010 een loongerelateerde WGA‑uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100% omdat appellante volgens de verzekeringsarts op dat moment geen benutbare mogelijkheden had. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 21 september 2012 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft appellante op 17 oktober 2016 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 oktober 2016. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid beoordeeld. Het Uwv heeft bij besluit van 8 december 2016 de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 76,74% en vermeld dat de WGA‑loonaanvullingsuitkering van appellante niet wijzigt tot 1 januari 2019.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 17 juli 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 6 juni 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 13 juli 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 6 juni 2017 een gewijzigde FML opgesteld waarin zwaardere beperkingen zijn opgenomen, waaronder een verdergaande urenbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft twee van de vijf door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies laten vervallen en heeft één nieuwe gelijksoortige voorbeeldfunctie geselecteerd. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is op basis van deze functies gehandhaafd op 76,74%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en geen reden bestaat te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Appellante heeft haar standpunt dat zij meer beperkt is niet onderbouwd met medische stukken. De stelling van appellante dat onvoldoende is gebleken of het ‘Verzekeringsgeneeskundig Protocol Chronisch vermoeidheidssyndroom’ (Protocol CVS) bij de medische beoordeling is betrokken, wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts is naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden in zijn rapport elk punt van het Protocol CVS te benoemen. De rechtbank heeft verder overwogen dat de toelichting van het Uwv dat – ook al is hiervan niet als zodanig melding gemaakt in de rapporten – het Protocol CVS door de verzekeringsartsen wel bij de beoordeling is betrokken, kan worden gevolgd. Daarbij heeft zij van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ruimschoots aandacht heeft besteed aan de vermoeidheidsklachten en de diagnose ME/CVS en hiervoor beperkingen heeft aangenomen in de FML. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit is voorzien van een zorgvuldige arbeidskundige grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 13 juli 2017 per functie toereikend gemotiveerd waarom in deze functies de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden. Appellante heeft niet onderbouwd op welke punten deze toelichting tekortschiet.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Zij acht zich in ieder geval 80 tot 100% arbeidsongeschikt. Zij heeft haar standpunt dat zij meer beperkt is wel onderbouwd met medische gegevens. Uit de informatie van de huisarts van 9 januari 2017 en 6 januari 2018 en de psycholoog van 8 januari 2017 blijkt volgens haar dat een verdergaande urenbeperking aangenomen moet worden. Appellante heeft voorts gesteld dat het Protocol CVS niet juist is toegepast aangezien uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet blijkt dat de urenbeperking hierop is gebaseerd. Ook heeft appellante aangevoerd dat in de FML bij de aspecten 1.2 en 2.9 een beperkende toelichting is gegeven. Uit de Basisinformatie van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) volgt daarnaast dat bij een toelichting op deze beoordelingspunten, ook een beperking op 1.9.4, 1.9.6 en 2.12.4 aangenomen moet worden. Appellante heeft verder gewezen op het advies van de Gezondheidsraad van 19 maart 2018 over ME/CVS (Gezondheidsraad, 2018, publicatienr. 2018/07). Hieruit blijkt volgens appellante dat het Uwv de klachten en beperkingen van deze ziekte vaak niet serieus neemt en dat dit ook in haar situatie niet is gebeurd. Ten slotte heeft appellante verwezen naar de gronden die zij in beroep naar voren heeft gebracht over de geschiktheid van de geselecteerde functies.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft het Uwv verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 juni 2018.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA met ingang van 8 december 2016.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen reden bestaat te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek en de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had volgens het rapport van 6 juni 2017 de beschikking over de informatie van de huisarts van 9 januari 2017 en van de klinisch psycholoog-psychotherapeut van 7 maart 2016 en 8 januari 2017. Hij heeft de klachten en behandelingen met appellante op 6 juni 2017 besproken en inzichtelijk en gemotiveerd de beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren evenals de fysieke beperkingen in het rapport toegelicht. De stelling van appellante dat de door haar ingebrachte medische informatie moet leiden tot het oordeel dat zij niet twintig uur per week kan werken, wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft die informatie in zijn overwegingen betrokken. De door de huisarts vermelde omvang van de belastbaarheid van appellante is niet nader op grond van medische bevindingen gemotiveerd. De klinisch psycholoog heeft vermeld dat appellante een paar uur per dag redelijk kan functioneren maar acht 28 uur per week werken irreëel. Gelet op de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerde urenbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week is er geen reden om op grond van de genoemde informatie de beperkingen onvoldoende te achten. In wat appellante heeft aangevoerd over het Protocol CVS worden geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het vaststellen van de belastbaarheid het Protocol CVS onjuist heeft toegepast.
4.3.
In het verweerschrift en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 juni 2018 is afdoende gemotiveerd dat de gegeven toelichting in de FML bij de beoordelingspunten 1.2 en 2.9 geen beperkende toelichtingen zijn, aangezien zij niet dienen als beperking van de normaalwaarde. Uit wat in de Basisinformatie CBBS is vermeld dat een beperking op 1.2 een relatie heeft met 1.9.4 en 1.9.6 en dat tussen de beoordelingspunten 2.9 en 2.12.4 een nauwe relatie bestaat, kan niet worden opgemaakt dat een toelichting bij beoordelingspunten 1.2. en 2.9 betekent dat er altijd een beperking moet worden aangenomen op de door appellante genoemde beoordelingspunten.
4.4.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1734) is een verwijzing naar het advies van de Gezondheidsraad ME/CVS onvoldoende om (meer) beperkingen aangewezen te achten, omdat dit advies van algemene aard is en niet ingaat op de situatie van de individuele betrokkene. De verzekeringsartsen hebben bij hun beoordeling volgens hun rapporten de individuele situatie van appellante in ogenschouw genomen. Haar functionele mogelijkheden zijn beoordeeld op basis van afgenomen anamnese, de aanwezige medische informatie en eigen onderzoek. In de FML van 6 juni 2017 zijn beperkingen aangenomen op persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden, waarna appellante 76,74% arbeidsongeschikt is verklaard. Dat de klachten van appellante niet serieus zijn genomen, kan dan ook niet worden gevolgd.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit, wordt ook het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige gronden en de passendheid van de geselecteerde functies onderschreven. Gelet hierop behoeft de grond dat appellante aanspraak maakt op een IVA-uitkering geen bespreking.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2020.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) H. Spaargaren