ECLI:NL:CRVB:2020:2962

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
20/1816 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor medicinale cannabis op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van verzoekster, die bijzondere bijstand had aangevraagd voor de kosten van medicinale cannabis. Verzoekster, die lijdt aan artritis psoriatica, ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en had op 10 december 2018 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 39,57 per vijf dagen. Het college van burgemeester en wethouders van Stede Broec heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen zeer dringende redenen waren die een uitzondering op de Participatiewet (PW) rechtvaardigden.

De voorzieningenrechter van de rechtbank had eerder de afwijzing geschorst en verzoekster een voorschot toegewezen, maar het college handhaafde uiteindelijk hun besluit na medisch onderzoek. De Raad oordeelde dat verzoekster niet had aangetoond dat er sprake was van een levensbedreigende situatie of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel. De Raad benadrukte dat het op verzoekster rustte om objectieve gegevens aan te leveren die haar standpunt onderbouwden.

De Raad concludeerde dat de situatie van verzoekster, hoewel hinderlijk, niet voldeed aan de criteria voor zeer dringende redenen zoals bedoeld in artikel 16 van de PW. De aanvraag voor bijzondere bijstand werd dan ook afgewezen, en het hoger beroep van verzoekster werd ongegrond verklaard. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

20/1816 PW, 20/3291 PW-VV
Datum uitspraak: 18 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 april 2020, 20/1028, 20/1029 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van 24 september 2020
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats ] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van Stede Broec (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. J.S. Vlieger, advocaat, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij namens verzoekster een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2020. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. Vlieger. Tevens was aanwezig de ambulant begeleidster van verzoekster, [naam] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Schaper en N.F.P. Kok.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoekster ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en een toeslag. Verzoekster heeft artritis psoriatica, een gewrichtsontsteking in het kader van psoriasis. Om de pijnklachten die hieruit voortvloeien te dempen gebruikt verzoekster medicinale cannabis.
1.2.
Verzoekster heeft op 10 december 2018 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van medicinale cannabis ter hoogte van € 39,57 per vijf dagen. Bij besluit van 25 februari 2019 heeft het college deze aanvraag afgewezen, op de grond dat er een passende en toereikende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW is en zich geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW voordoen.
1.3.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft dat verzoek bij uitspraak van 11 juli 2019 (ECLI:NL:RBNHO:2019:6084) toegewezen, het besluit van 25 februari 2019 geschorst en het college opgedragen verzoekster bij wijze van voorschot tot aan de bekendmaking van de beslissing op bezwaar € 39,57 per vijf dagen te verstrekken voor de kosten van medicinale cannabis, in afwachting van een door het college te verrichten medisch onderzoek.
1.4.
Op verzoek van het college heeft L. Kwast, arts indicatie en advies bij Treve Advies (arts) medisch onderzoek gedaan en op 16 december 2019 advies uitgebracht.
1.5.
Bij besluit van 26 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 25 februari 2019 ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd. Tevens heeft het college daarbij de bevoorschotting van € 39,57 per vijf dagen stopgezet. Aan het bestreden besluit ligt het advies van de arts van 16 december 2019 ten grondslag. Het college heeft daaruit geconcludeerd dat het terecht geen toepassing heeft gegeven aan artikel 16, eerste lid, van de PW. Volgens de arts is geen sprake van een levensbedreigende situatie en is ook niet de verwachting dat een dergelijke situatie zal optreden als gevolg van de reumatologische aandoening. Ook verwacht de arts geen invaliditeit als gevolg van het niet gebruiken van cannabis. Hierbij heeft de arts bovendien gesteld dat er nog andere behandelmogelijkheden zijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
3. Verzoekster heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de onder 4.2 bedoelde situatie zich voordoet en ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.4.
Niet in geschil is dat artikel 15, eerste lid, van de PW in dit geval aan bijstandverlening in de weg staat. Artikel 16, eerste lid, van de PW biedt de mogelijkheid om desondanks bijzondere bijstand te verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4808) is daarvan sprake als een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Daarbij dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is.
4.5.
Het ligt in beginsel op de weg van degene die een beroep doet op zeer dringende redenen als hier bedoeld in de zin van artikel 16, eerste lid, van de PW om aan de hand van objectieve gegevens aannemelijk te maken dat hiervan sprake is.
4.6.
Verzoekster heeft aangevoerd dat in haar geval, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, zeer dringende redenen noodzaken tot de verstrekking van de door haar gevraagde bijzondere bijstand voor de kosten van medicinale cannabis. Verzoekster heeft in dit verband naar voren gebracht dat medicinale cannabis haar enige redmiddel is om nog enigszins menswaardig te leven zonder al te veel pijn en complicaties. Zij heeft uitgelegd, zowel schriftelijk als ter zitting, dat zij, als zij geen medicinale cannabis gebruikt, door haar medische toestand, met name de pijnklachten, haar huis nog maar met moeite uitkomt en niet goed kan deelnemen aan het maatschappelijk leven. Verder heeft zij naar voren gebracht dat er weliswaar andere medicijnen zijn voor haar aandoening, maar dat zij die niet verdraagt. Volgens verzoekster is dit door de arts van Treve Advies niet onderkend. Zij stelt zich op het standpunt dat het advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen omdat niet alle beschikbare gegevens daarbij zijn betrokken. Als de arts wel alle relevante medische informatie bij de oordeelvorming had betrokken, was zij niet tot de conclusie gekomen dat er nog alternatieve behandelmogelijkheden zijn. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft verzoekster medische informatie overgelegd, onder meer van haar voormalig behandelend reumatoloog en orthomanueel therapeut, en meerdere brieven afkomstig van haar huisarts, bij wij zij voor haar klachten onder controle staat, sinds de reumatoloog in 2017 de behandeling had afgerond.
4.7.
Verzoekster heeft duidelijk over het voetlicht gebracht dat zij, zowel lichamelijk als psychisch en sociaal, veel last heeft van de gevolgen van haar aandoening. Zij is echter niet geslaagd in de op haar rustende bewijslast als bedoeld in 4.5. Een medische onderbouwing van haar standpunt dat sprake is van een situatie van levensbedreigende aard of van een situatie die blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben, ontbreekt. Dat de situatie van verzoekster niet levensbedreigend is, is niet in geschil. Verder is de situatie van verzoekster, zoals door haar uiteengezet, weliswaar voor haar zeer hinderlijk, maar niet zodanig dat moet worden aangenomen dat die blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Alleen al daarom heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de situatie van verzoekster geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW voortvloeit.
4.8.
De vraag of de situatie van verzoekster enkel door het verlenen van bijzondere bijstand voor de kosten van medicinale cannabis kan worden verholpen kan gelet op het voorgaande onbesproken blijven. Dit betekent dat de beroepsgrond dat de arts op onzorgvuldige wijze heeft geconcludeerd dat nog alternatieve oplossingen voor verzoekster mogelijk waren geen bespreking behoeft.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het college de aanvraag van verzoekster op goede gronden heeft afgewezen. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep daartegen dan ook terecht ongegrond verklaard. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.10.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van A.A.H. Ibrahim als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2020.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) A.A.H. Ibrahim