ECLI:NL:CRVB:2020:3069

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
19/2498 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en medische geschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellant recht heeft op ziekengeld. Appellant, die als reach-truck-chauffeur werkte, had zich ziek gemeld na een motorongeval en stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was. Het Uwv had vastgesteld dat hij met ingang van 17 januari 2017 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn stelling onderbouwde dat zijn beperkingen waren onderschat.

De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank vond geen reden om aan te nemen dat het Uwv de beperkingen van appellant had onderschat. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, maar de Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om nieuwe, relevante medische informatie te overleggen in hoger beroep. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

19 2498 ZW

Datum uitspraak: 8 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 26 april 2019, 17/2913 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 17 november 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als reach-truck-chauffeur voor gemiddeld
28,25 uur per week via eigenrisicodrager [BV] Op 18 december 2015 heeft hij zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten na een motorongeval.
1.2.
In het kader van een eerstejaars Ziektewet beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellant op 6 december 2016 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 december 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 14 december 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 17 januari 2016 (bedoeld zal zijn: 2017) geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 13 september 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 1 september 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 7 september 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tijdens deze procedure heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 24 januari 2019 in de FML aanvullende beperkingen opgenomen bij de items 1.9.8 (hoog handelingstempo) en 6.4 (onregelmatige diensten). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met inachtneming van de FML van 24 januari 2019 vastgesteld dat de eerder voor appellant geselecteerde functies nog steeds passend zijn.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig geacht en het is de rechtbank niet gebleken dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep inconsistenties bevat of dat het onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan te nemen dat het Uwv de (objectiveerbare) beperkingen van appellant heeft onderschat. Zo heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwd waarom bij appellant geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden of van een urenbeperking. Voor zover appellant heeft gesteld dat hij meer beperkt is op item 4.16 (frequent zware lasten hanteren tijdens het werk), item 5.5 (geknield of gehurkt actief zijn), item 5.6 (gebogen en/of getordeerd actief zijn) en item 5.7 (boven schouderhoogte actief zijn), heeft de rechtbank vastgesteld dat bij deze items al een maximale beperking is aangenomen. Voor de overige gestelde aanvullende dan wel zwaardere beperkingen heeft de rechtbank in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om van andersluidende of zwaardere beperkingen uit te gaan. In dat verband heeft de rechtbank van belang geacht dat appellant geen verdere (medische) informatie heeft aangeleverd die aanleiding geeft om aan de juistheid van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige in te schakelen. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde beperkingen, heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies voor appellant niet geschikt zijn. De rechtbank heeft de in het rapport van 25 januari 2019 door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gegeven motivering dat deze functies ook na aanpassing van de FML voor appellant onveranderd passend zijn, gevolgd. De rechtbank heeft de aan het bestreden besluit klevende gebreken met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht gepasseerd, maar wel aanleiding gezien om het Uwv op te dragen het griffierecht te vergoeden en het Uwv te veroordelen in de door appellant gemaakte proceskosten in beroep.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij volledig arbeidsongeschikt is, dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is en dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Appellant heeft gesteld dat hij, zoals ook uit de informatie van de revalidatiearts blijkt, beperkt is voor het vasthouden van aandacht en concentratie, dat hij al jaren onder behandeling staat van een psycholoog en psychiater, dat hij ernstige pijnklachten heeft, slecht slaapt en daardoor vermoeid is. Volgens appellant blijkt uit het onderzoek niet dat het Uwv het Protocol Whiplash Associated Disorder en het Protocol Depressieve Stoornis heeft nageleefd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig is en dat er geen reden is om aan te nemen dat het Uwv de objectiveerbare beperkingen van appellant heeft onderschat. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.3.
Daaraan wordt het volgende toegevoegd. Uit de gedingstukken blijkt voldoende dat de verzekeringsartsen van het Uwv de zich in het dossier bevindende informatie van de behandelend sector hebben gewogen en betrokken op de datum in geding. Verder volgt, anders dan appellant stelt, uit informatie van de revalidatiearts niet dat sprake zou zijn van beperkingen voor het vasthouden van aandacht en concentratie. Ook uit andere medische informatie blijkt dat niet. Weliswaar staat in de informatie van 5 januari 2017 van de neuroloog vermeld dat appellant veel last heeft van concentratie en aandacht, maar het Uwv heeft er terecht op gewezen dat dit (enkel) wordt vermeld bij de anamnese. Bovendien heeft zowel de primaire arts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgebreid psychisch onderzoek verricht, en geen aanwijzingen gevonden voor aandacht of concentratiestoornissen. Deze grond slaagt dus niet. Ook de grond van appellant dat uit het onderzoek ten onrechte niet blijkt dat het Uwv het Protocol Whiplash Associated Disorder en het Protocol Depressieve Stoornis heeft nageleefd, slaagt niet. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 16 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7873), dienen de protocollen als hulpmiddel voor de verzekeringsarts bij het medisch onderzoek. Dat de verzekeringsartsen niet expliciet hebben verwezen naar protocollen doet er niet aan af dat, zoals reeds is overwogen, het verrichte medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Tot slot heeft appellant ook in hoger beroep geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat zijn beperkingen zijn onderschat.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv met het rapport van 25 januari 2019 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) H. Spaargaren