In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die een persoonsgebonden budget (pgb) had ontvangen van het zorgkantoor VGZ Zorgkantoor B.V., heeft in hoger beroep betoogd dat zij aan haar verplichtingen heeft voldaan. De Raad constateert echter dat appellante haar zorgverleners niet op de juiste wijze heeft betaald. Voor de jaren 2013 en 2014 heeft zij niet aangetoond dat de zorg daadwerkelijk is verleend en betaald, wat in strijd is met de voorwaarden van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). Het zorgkantoor was derhalve bevoegd om het pgb lager vast te stellen en de onverschuldigd betaalde voorschotten terug te vorderen. De Raad heeft de belangenafweging van het zorgkantoor onderschreven en geoordeeld dat appellante onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank is bevestigd.