ECLI:NL:CRVB:2020:315
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking van Ziektewetuitkering na scooterongeval
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die zijn Ziektewetuitkering (ZW) betwist na een scooterongeval. Appellant, die laatstelijk werkzaam was als promotiemedewerker, meldde zich op 26 februari 2016 ziek na het ongeval. Hij had een fractuur aan zijn linkerduim en meldde later ook rug-, nek- en schouderklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant op 2 juni 2016 een ZW-uitkering toe, maar concludeerde na een verzekeringsartsconsult op 25 juli 2016 dat hij per 1 augustus 2016 weer geschikt was voor zijn werk. Het Uwv trok de uitkering per 1 augustus 2016 in, wat appellant bestreed. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten en voegde een rapport van orthopedisch chirurg Giesberts toe, waarin hij stelde dat zijn klachten hem ongeschikt maakten voor zijn werk. Het Uwv verwees naar een reactie van een verzekeringsarts die de eerdere conclusies bevestigde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank zorgvuldig had geoordeeld en dat er geen objectieve medische gronden waren die de arbeidsongeschiktheid van appellant op 1 augustus 2016 konden onderbouwen. De Raad concludeerde dat het rapport van Giesberts geen nieuwe aanknopingspunten bood voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af, zonder veroordeling in proceskosten.