ECLI:NL:CRVB:2020:3172
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- I.M.J. Hilhorst
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van WAO-uitkering zonder dringende redenen
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WAO-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant ontving sinds 1994 een WAO-uitkering, laatstelijk berekend op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. In 2018 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant te veel uitkering heeft ontvangen over de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 november 2017, en vorderde een bedrag van € 5.003,97 terug. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing, waarbij werd overwogen dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er wel degelijk sprake is van dringende redenen, omdat hij zijn terminale ex-partner verzorgde en in een penibele financiële situatie verkeerde. Het Uwv heeft echter betoogd dat de terugvordering gerechtvaardigd was en dat er geen onaanvaardbare gevolgen voor appellant waren. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de terugvordering onaanvaardbare financiële of sociale consequenties met zich meebracht. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de terugvordering rechtmatig was, zonder dat er aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.