In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die in België woont, had een ZW-uitkering aangevraagd na uitval door buikklachten en psychische problemen. Het Uwv had haar ZW-uitkering geweigerd, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor had gehandeld. De rechtbank had niet alle relevante stukken, waaronder een medisch advies van de appellante, aan het Uwv voorgelegd, waardoor het Uwv niet in staat was om adequaat te reageren. Dit leidde tot de conclusie dat de eerdere uitspraak vernietigd moest worden.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de artsen de ernst van de klachten van appellante niet onjuist hadden ingeschat. De Raad bevestigde dat de functies die aan de ZW-beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De Raad verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond, maar veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.100,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procesvoering en het naleven van de beginselen van hoor en wederhoor in bestuursrechtelijke procedures.