ECLI:NL:CRVB:2020:3282
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag faillissementsuitkering en terugvordering WW-uitkering wegens ontbreken privaatrechtelijke dienstbetrekking
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant had een aanvraag ingediend voor een faillissementsuitkering en een WW-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvragen afgewezen en voorschotten teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen de appellant en de failliete BV, wat door de Centrale Raad werd onderschreven. De appellant had niet kunnen aantonen dat er een gezagsverhouding bestond, en de rechtbank concludeerde dat de relatie tussen de appellant en de BV meer een zakelijke verhouding was.
De appellant had in hoger beroep verwezen naar eerdere gronden en nieuwe argumenten ingebracht, waaronder een verklaring van de curator. Echter, de Raad oordeelde dat deze nieuwe informatie geen ander licht op de zaak wierp. De curator bevestigde dat de appellant nog steeds als feitelijk bestuurder werd beschouwd, wat de eerdere conclusies van het Uwv en de rechtbank ondersteunde. De Raad concludeerde dat de appellant niet met concrete gegevens had aangetoond dat de bevindingen van het Uwv onjuist waren en dat hij in een dienstbetrekking had gestaan.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.