ECLI:NL:CRVB:2020:3316

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
19/2107 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die zich op 24 november 2016 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had een Ziektewet (ZW) uitkering ontvangen van het Uwv. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 24 december 2017, omdat appellant in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de medische beoordeling van de verzekeringsartsen niet ter discussie stond. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn psychische klachten onvoldoende zijn meegewogen en dat de belastbaarheid in de geselecteerde functies overschreden wordt. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de medische beoordeling correct was en dat de functies geschikt zijn voor appellant.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellant. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 2107 ZW

Datum uitspraak: 23 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
27 maart 2019, 18/5414 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H. van der Heide-Boertien, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door middel van videobellen op 11 november 2020. Voor appellant is mr. Van der Heide-Boertien verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als koerier. Op 24 november 2016 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het dienstverband van appellant is op 18 april 2017 geëindigd. Het Uwv heeft appellant vanaf 18 april 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 oktober 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 9 november 2017 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 24 december 2017 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 28 juni 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de informatie van de behandelend sector kenbaar in zijn rapport meegewogen en op consistente wijze gemotiveerd waarom hij het eens is met de bevindingen uit het onderzoek van de arts van het Uwv. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant met wat hij in beroep heeft aangevoerd geen twijfel gezaaid aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er in zijn rapport van 22 februari 2019 op gewezen dat in de FML met de bij appellant aanwezige depressieve en PTSS-klachten voldoende rekening is gehouden. Voor de knieklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de medische informatie ook geen grond gevonden voor een ander oordeel over de in de FML vastgelegde fysieke belastbaarheid. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellant op de datum in geding niet juist is ingeschat. Tot slot zijn de geselecteerde functies, uitgaande van de juistheid van de FML, naar het oordeel van de rechtbank geschikt voor appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen reden is voor twijfel aan de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. De psychische beperkingen van apellant zijn onderschat. De keuze om zijn vaste baan als beveiliger op te zeggen om in de buitenlucht te gaan werken, kan als noodgreep worden gezien. Het Uwv is er ten onrechte van uitgegaan dat de psychische klachten niet acuut zijn, omdat appellant op een wachtlijst stond voor de EMDR‑behandelingen. De belastbaarheid van appellant wordt in de functies overschreden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de artsen van het Uwv. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.3.
Daaraan wordt het volgende toegevoegd. De artsen van het Uwv zijn bekend met de psychische klachten van appellant en hebben de informatie van de behandelend sector meegewogen in de beoordeling. Voor de psychische klachten zijn door het Uwv beperkingen aangenomen in de FML in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Uit de rapporten blijkt niet dat de artsen van het Uwv ervan uit zijn gegaan dat de psychische klachten niet acuut zijn. Verder is van belang dat appellant zijn standpunt dat hij meer beperkt is in hoger beroep niet heeft onderbouwd met nieuwe medische gegevens.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Dijt, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2020.
(getekend) E. Dijt
(getekend) M. Graveland