ECLI:NL:CRVB:2020:3316
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die zich op 24 november 2016 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had een Ziektewet (ZW) uitkering ontvangen van het Uwv. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 24 december 2017, omdat appellant in staat werd geacht om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard.
De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de medische beoordeling van de verzekeringsartsen niet ter discussie stond. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn psychische klachten onvoldoende zijn meegewogen en dat de belastbaarheid in de geselecteerde functies overschreden wordt. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de medische beoordeling correct was en dat de functies geschikt zijn voor appellant.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellant. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.