In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die sinds 25 augustus 2014 arbeidsongeschikt is, had eerder een Ziektewet-uitkering ontvangen. Het Uwv weigerde op 21 december 2016 de WIA-uitkering met de motivatie dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsartsen hadden dossierstudie verricht, appellante onderzocht en alle relevante informatie in hun beoordeling betrokken. Appellante voerde aan dat er geen objectief onderzoek was geweest en dat haar psychische klachten onvoldoende waren meegewogen. Ze diende een medische expertise in van psychiater M. Kazemier, die stelde dat appellante op de datum in geding niet belastbaar was voor werk.
De Raad concludeerde echter dat de verzekeringsartsen de psychische klachten van appellante adequaat hadden beoordeeld en dat er geen reden was om aan de juistheid van hun conclusies te twijfelen. De FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) was voldoende afgestemd op de beperkingen van appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals de verzoeken om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de rol van medische expertise in het proces.