ECLI:NL:CRVB:2020:3329

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
19/459 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies in medisch opzicht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich op 13 april 2016 ziek meldde na een motorongeval, ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 13 mei 2017 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij zwaarder beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen en dat de bevindingen van zijn verzekeringsarts aanleiding geven om een deskundige in te schakelen. De Raad heeft de medische beoordeling van het Uwv onderschreven en geconcludeerd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening houdt met de beperkingen van appellant. De Raad heeft vastgesteld dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.

De Raad heeft het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen afgewezen, omdat er geen noodzakelijke twijfel aan de medische beoordeling van het Uwv bestond. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 459 ZW

Datum uitspraak: 24 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 december 2018, 17/5157 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.P. van Geffen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 20 november 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Geffen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als administratief medewerker. Op 13 april 2016 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten na een motorongeval. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 24 oktober 2016 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 maart 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 98,29% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 5 april 2017 vastgesteld dat appellant met ingang van 13 mei 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 26 juli 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hieraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat naar aanleiding van de door appellant in beroep ingebrachte informatie de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de psychische problematiek van appellant na de datum in geding waarschijnlijk significant is gewijzigd. Eerst geruime tijd na de datum in geding, namelijk in april 2018, wordt door psychiater R. Dijkshoorn het door de medisch adviseur van appellant geschetste beeld beschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder gemotiveerd dat gezien het beloop weliswaar aannemelijk is dat als gevolg daarvan beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren reeds op de datum in geding bestonden, maar dat deze beperkingen ook zijn onderkend en opgenomen in de FML. De functionele mogelijkheden zijn dan ook correct vastgesteld en de voorgehouden functies worden voor appellant geschikt geacht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij zwaarder beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat de bevindingen van de door hem ingeschakelde verzekeringsarts H.J. Hullen, zoals deze zijn neergelegd in zijn rapport van 4 april 2018 en in het in hoger beroep overgelegde rapport van 9 juni 2020, aanleiding geven om een deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 juli 2017 en van 7 augustus 2018 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 16 maart 2017 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. De verzekeringsarts heeft in de FML beperkingen opgenomen in alle rubrieken, voor zowel de psychische als de lichamelijke belastbaarheid van appellant.
4.3.
Appellant heeft in hoger beroep een rapport van 9 juni 2020 van de door hem ingeschakelde verzekeringsarts Hullen overgelegd. Wat appellant in hoger beroep onder verwijzing naar de rapporten van Hullen heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 augustus 2018 overtuigend toegelicht dat de bevindingen van Hullen niet zien op de datum in geding maar eerst per latere datum aan de orde zijn. Uit het rapport van Hullen van 9 juni 2020 volgt ook dat de huisarts in mei 2017, dus rond de datum in geding, aangeeft dat appellant somber en depressief is. Op dat moment blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet van een ernstige psychiatrische stoornis. Met zijn rapport van 3 augustus 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarnaast overtuigend gemotiveerd dat de medische situatie op de datum in geding niet slechts is vastgesteld op grond van de anamnestische gegevens en de ervaren klachten van appellant maar dat het oordeel mede, en vooral, tot stand is gekomen met behulp van objectieve observaties en feiten uit het dagverhaal in combinatie met de gegevens uit de behandelende sector. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is het feit dat appellant mogelijk niet al zijn klachten volledig naar voren heeft doen komen dus onvoldoende om aan te nemen dat sprake was van meer of ernstiger beperkingen als gevolg van een objectiveerbare ziekte of gebrek. Daar wordt aan toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onder meer beschikte over informatie van behandelend psychiater Dijkshoorn. Uit het behandelplan van Dijkshoorn volgen geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de psychiater geen goed beeld heeft kunnen krijgen van de medische situatie van appellant. Gezien het beloop is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel aannemelijk dat op de datum in geding al wel beperkingen bestonden als gevolg van psychische problematiek maar deze beperkingen zijn volgens hem ook onderkend en opgenomen in de FML.
4.4.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen afgewezen.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.6.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.R. Kokhuis