ECLI:NL:CRVB:2020:333

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
16/7531 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering AIO-aanvulling op basis van niet gemeld woningbezit

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling van appellanten door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellant, geboren in 1949, ontving een onvolledig ouderdomspensioen en een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen. De Svb heeft de AIO-aanvulling ingetrokken omdat appellanten geen melding hebben gemaakt van hun woningbezit in Marokko. Uit onderzoek is gebleken dat appellant eigenaar is van een woning in Marokko, wat hij niet heeft gemeld. De Svb concludeert dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden, waardoor niet kan worden vastgesteld of zij recht hebben op de AIO-aanvulling. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarna appellanten in hoger beroep zijn gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat de Svb aannemelijk heeft gemaakt dat appellant sinds 1996 eigenaar is van de woning in Marokko. De verklaringen van de echtgenote, kinderen en lokale autoriteiten ondersteunen deze conclusie. De Raad oordeelt dat de verklaringen van appellanten over de schenking van de woning niet voldoende zijn om aan te nemen dat appellant geen eigenaar meer is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

16.7531 PW

Datum uitspraak: 18 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2016, 16/6305 en 16/4906 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. S. el Mhassani, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2018. Namens appellanten is verschenen mr. El Mhassani. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om appellanten in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen.
Appellanten hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 7 januari 2020. Namens appellanten is verschenen mr. El Mhassani. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1
Appellant, geboren [in] 1949, ontvangt een onvolledig ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Sinds 1 september 2014 ontvingen appellanten daarnaast een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) naar de norm voor gehuwden, laatstelijk ingevolge de Participatiewet.
1.2.
Appellant is gehuwd met [echtgenote] (echtgenote) die in Marokko woont en van wie hij duurzaam gescheiden leeft. Appellant voert een gezamenlijke huishouding met appellante van wie hij in maart 2006 voor de Nederlandse wet is gescheiden. Appellanten staan in de Basisregistratie personen op hetzelfde adres in de gemeente Amsterdam ingeschreven.
1.3.
Uit onderzoek in het kader van de aanvraag van de echtgenote om een uitkering op grond van de AOW is naar voren gekomen dat appellant van 2011 tot en met 2014 in Marokko heeft gewoond en ingeschreven heeft gestaan. Naar aanleiding hiervan heeft de Svb een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van appellant. Op verzoek van de Svb heeft de Attaché voor Sociale Zaken (attaché) van de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden te Rabat een onderzoek ingesteld naar het vermogen van appellant in Marokko.
1.4.
De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in rapporten van 10 juni 2015, 14 september 2015 en 14 januari 2016. Daarin is geconcludeerd dat appellant eigenaar is van een woning op het adres [adres] , [gemeente 2] te Marokko (woning). De waarde van de woning is op 7 september 2015 vastgesteld op 750.000 Dirham, omgerekend ongeveer € 68.660,-.
1.5.
Bij besluit van 28 oktober 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 juni 2016 (bestreden besluit), heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 1 september 2014 ingetrokken en de gemaakte kosten van de AIO-aanvulling teruggevorderd. De Svb heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van het bezit van de woning en dat als gevolg hiervan niet kan worden vastgesteld of appellanten vanaf 1 september 2014 recht op AIO-aanvulling hebben. Over de periode vanaf 7 september 2015 beschikken appellanten over vermogen dat de grens van het vrij te laten vermogen overschrijdt en hebben zij geen recht op AIO-aanvulling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (rechtbank) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 1 september 2014, de datum met ingang waarvan de Svb de AIO-aanvulling van appellanten heeft ingetrokken, tot en met 28 oktober 2015, de datum van het intrekkingsbesluit.
4.2.
Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
4.3.
Appellanten hebben aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet hebben geschonden. Appellant beschikt niet over vermogen in Marokko. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.1.
Uit het rapport van 10 juni 2015 komt naar voren dat buitendienstmedewerkers van de attaché onderzoek hebben verricht op het in 1.4 genoemde adres. Op 9 april 2015 heeft de echtgenote ten overstaan van de medewerkers verklaard dat zij in de woning woont met haar dochter (dochter), dat appellant in Nederland woont met appellante, zijn tweede echtgenote, dat de woning meer dan vijftien jaar van appellant was maar dat hij de woning ongeveer drie jaar geleden aan haar heeft geschonken.
4.3.2.
Op 22 mei 2015 heeft de moquaddem van [gemeente 1] verklaard dat hij appellant kent, dat appellant twee vrouwen heeft, zich weleens in Marokko laat zien en volgens hun gegevens nog steeds eigenaar is van de woning. De lokale autoriteiten zijn niet op de hoogte van de constructie die appellant met zijn echtgenote heeft bedacht en van een schenking van de woning aan de echtgenote weten zij niets. Tot op heden is geen enkel officieel document gedeponeerd dat deze schenking bevestigt.
4.3.3.
In het rapport van 14 januari 2016 staat dat de medewerkers van de attaché op
8 december 2015 opnieuw hebben gesproken met de moquaddem. De moquaddem heeft toen verklaard dat hij naar aanleiding van het eerdere bezoek nader onderzoek heeft verricht. Volgens de moquaddem heeft een met naam genoemde zoon van appellant (zoon) hem verteld dat de woning van 1996 tot begin 2011 van appellant was, maar dat appellant de woning in de tweede helft van 2011 heeft geschonken aan de echtgenote. Over de door appellanten ingebrachte administratieve verklaring van 21 september 2015, die inhoudt dat appellant geen onroerende zaken bezit in het 2de arrondissement van [gemeente 2] , heeft de moquaddem verklaard dat de kaïd van het arrondissement waar hij werkt deze verklaring heeft afgegeven, dat de kaïd niet weet of iemand wel of niet eigenaar is van een pand, dat de kaïd hem heeft gevraagd wat hij ervan vond en dat hij de kaïd heeft verteld wat hij had gehoord van de zoon en de buurtbewoners. De kaïd was ermee akkoord de verklaring af te geven onder de voorwaarde dat appellant een verklaring van de taxe d’habitation et services communaux (THSC-belasting) over het niet betalen van belasting voor huiseigenaren en een verklaring van het “niet ingeschreven staan” van het kadaster overlegt met daarnaast een verklaring op erewoord van appellant dat hij niet over onroerende zaken beschikt en dat hij de volledige verantwoordelijkheid op zich neemt, mocht het tegendeel worden bewezen. Ook heeft de moquaddem toen het volgende verklaard. De plaatselijke autoriteiten weten dat iemand een woning kan bezitten die niet is geregistreerd bij het kadaster. Het komt ook voor dat iemand geen THSC-belasting hoeft te betalen maar toch een woning bezit.
4.3.4.
Op 8 december 2015 hebben de medewerkers van de attaché tevens een bezoek gebracht aan het belastingkantoor van [gemeente 2] , aan het kantoor van het Agence de la Régie d’Eau (waterbedrijf) en aan het Agence de la Régie d‘Électricité (elektriciteitsbedrijf). Een ambtenaar van de belastingdienst heeft naar aanleiding van de door appellanten ingebrachte verklaring van de Marokkaanse belastingdienst van 28 augustus 2015 verklaard dat appellant en de echtgenote geen belasting betalen, maar dat dit niet wil zeggen dat zij geen onroerend goed bezitten. Het gebied waar de woning staat behoorde tot 1993 tot het platteland en woningeigenaren in dat gebied waren tot 1993 ontheven van belasting. Nadat dit gebied tot het stedelijk gebied is gaan behoren, heeft bijna niemand die daar een woning bezit, dit opgegeven. Mensen die niets hadden gemeld betaalden dus ook niet, maar als de belastingdienst ontdekte dat een woningbezitter geen opgaaf had gedaan, dan moest hij belasting betalen vanaf 1994 en kreeg hij een flinke boete opgelegd. Uit het bezoek aan het water- en elektriciteitsbedrijf is naar voren gekomen dat appellant sinds 1996 een watermeter en vier elektriciteitsmeters op zijn naam heeft staan op het adres van de woning.
4.3.5.
De medewerkers van de attaché hebben op 8 december 2015 ook weer een bezoek gebracht aan de woning en zij hebben daarbij gesproken met de echtgenote, de zoon en de dochter. De echtgenote verklaarde dat appellant eigenaar van een woning in [gemeente 2] is geweest die hij in 1996 heeft verkocht. In hetzelfde jaar heeft hij de woning gekocht. Toen de woning werd gekocht was er alleen een begane grond en appellant heeft beetje bij beetje de etages er op laten zetten. De woning heeft appellant volgens de echtgenote 3,5 jaar geleden geschonken aan hun kinderen. De dochter heeft verklaard dat de woning niet staat geregistreerd bij het kadaster en dat appellant de woning ruim drie jaar geleden aan haar en haar broers cadeau heeft gegeven. De zoon heeft bevestigd wat zijn moeder had verklaard en heeft bovendien verklaard dat appellant de woning aan hem en zijn broers en zus had geschonken bij notariële akte en dat deze akte is geregistreerd bij de rechtbank. Desgevraagd kon hij deze akte echter niet overleggen. Desgevraagd hebben de zoon en de echtgenote verklaard dat zij van de belastingdienst nooit een THSC-factuur hebben gehad en dat zij nooit belasting voor het huis hadden betaald. De zoon heeft ten slotte verklaard dat de water- en elektriciteitsmeters nog op naam van appellant staan, omdat hijzelf geen tijd heeft gehad om de meters bij het water- en elektriciteitsbedrijf op zijn naam te laten zetten, maar dat hij dat zo snel mogelijk zou doen.
4.3.6.
Bij een buurtonderzoek op 8 december 2015 hebben de medewerkers gesproken met een kruidenier die het huis naast de woning bezit. De kruidenier heeft verklaard dat hij en appellant kennis hebben gemaakt op de dag dat appellant het huis had gekocht en dat appellant toen aan de kruidenier had verteld dat hij het huis had gekocht. Volgens de kruidenier was de woning sinds eind jaren negentig eigendom van appellant en zijn er verdiepingen op gebouwd.
4.3.7.
Gelet op de verklaringen van de echtgenote van 9 april 2015 en 8 december 2015, de verklaringen van de zoon en de dochter van 8 december 2015, de verklaringen van de moquaddem van 22 mei 2015 en 8 december 2015, de verklaring van de kruidenier van
8 december 2015 en de omstandigheid dat op 8 december 2015 een watermeter en vier elektriciteitsmeters op het adres van de woning op naam van appellant stonden, heeft de Svb aannemelijk gemaakt dat appellant sinds 1996 eigenaar was van de woning en dit ook in de te beoordelen periode nog zo was.
4.3.8.
Dat de echtgenote en twee van de kinderen hebben verklaard dat de woning op enig moment is geschonken aan de echtgenote of de kinderen, maakt dat niet anders. Hierbij is van belang dat de echtgenote tegenstrijdig heeft verklaard over degene aan wie de woning zou zijn geschonken en dat geen bewijs van de schenking is overgelegd, terwijl de moquaddem aanvankelijk niet met een schenking bekend was.
4.4.
Wat appellanten hebben aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4.1.
Dat appellant blijkens de verklaring van het kadaster in [gemeente 2] van 18 september 2015 geen geregistreerde onroerende zaak in eigendom heeft en dat appellant blijkens de verklaring van de Marokkaanse belastingdienst van 28 augustus 2015 geen THSC-belasting hoeft te betalen, is daarvoor niet voldoende. Zoals ook blijkt uit de verklaring van de belastingdienst op 8 december 2015, is niet al het onroerend goed in Marokko in het kadaster geregistreerd. Uit de door appellanten ingebrachte administratieve verklaring van de lokale autoriteiten van 21 september 2015, inhoudende dat appellant geen onroerende zaken bezit, kan daarom niet worden afgeleid dat appellant geen eigenaar (meer) is van de onroerende zaak.
4.4.2.
De door appellanten overgelegde verklaring van de kaïd van 21 juni 2016 dat de moquaddem op 8 december 2015 geen medewerkers van de attaché heeft begeleid en geen informatie heeft verstrekt over appellant, vormt geen reden om het rapport van de medewerkers van 14 januari 2016 over hun bezoek op 8 december 2015 aan de moquaddem en de toen afgelegde verklaringen van de moquaddem, zoals weergegeven in 4.3.3, buiten beschouwing te laten. Hoewel de naam van de moquaddem op verzoek van de Marokkaanse autoriteiten niet is vermeld, blijkt uit het verslag dat dit de voor het gebied [gemeente 1] verantwoordelijke moquaddem betreft. De door de moquaddem verstrekte informatie is tevens voldoende concreet. Duidelijk is over welke woning is gesproken en waarop de moquaddem zijn informatie heeft gebaseerd. Verder is van belang dat de verklaringen van de moquaddem over de eigendom van de woning steun vinden in de overige verklaringen, waaronder de op 9 april 2015 door de echtgenote afgelegde verklaring dat appellant meer dan vijftien jaar eigenaar was van de woning, de op 8 december 2015 door haar afgelegde verklaring dat appellant de woning in 1996 had gekocht en de verklaring van de kruidenier die appellant sinds eind jaren negentig kent als eigenaar van de woning.
4.4.3.
De kruidenier heeft weliswaar op 17 februari 2016 bij verklaring op erewoord ontkend op 8 december 2015 te hebben verklaard wat door de Nederlandse delegatie die hem in zijn winkel bezocht is opgeschreven, maar hieraan wordt voorbijgegaan. Doorgaans mag worden uitgegaan van de juistheid van een gedetailleerd opgemaakt en door de betrokken medewerkers ondertekend verslag, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van zo’n verslag. Hiervan is niet gebleken.
4.4.4.
Aan de verklaringen van het water- en elektriciteitsbedrijf van 25 februari 2016 en 8 maart 2016, inhoudende dat er op dat moment geen water- en elektriciteitsmeters in [gemeente 2] op naam van appellant stonden, komt geen betekenis toe voor de vaststelling van de eigendom in de te beoordelen periode, nu dat moment na de te beoordelen periode ligt. Dit geldt ook voor de in hoger beroep overgelegde verklaring van een aantal omwonenden van 8 februari 2016.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en J.L. Boxum en E.C.G. Okhuizen als leden, in tegenwoordigheid van V.Y. van Almelo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2020.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
De griffier is verhinderd te ondertekenen