In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante, die zich op 1 augustus 2016 ziek meldde na een auto-ongeval, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, maar kreeg later een ZW-uitkering toegekend. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per 4 september 2017, omdat appellante meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellante was het hier niet mee eens en ging in beroep.
De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwd waren. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar medische situatie, waaronder het whiplash-syndroom en een aanpassingsstoornis, meer beperkingen met zich meebracht dan door het Uwv was aangenomen. Ze bracht verschillende medische rapporten in, maar het Uwv bleef bij zijn standpunt.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen en dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.