ECLI:NL:CRVB:2020:3371
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering nabestaandenuitkering op basis van de ANW en de Regeling gelijkstelling pleegkinderen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om een nabestaandenuitkering toe te kennen aan betrokkene, die gehuwd was met een overleden echtgenoot. Betrokkene had een aanvraag ingediend voor een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW), waarbij zij stelde dat haar kleindochter [A.] als pleegkind moest worden aangemerkt. De Svb had de aanvraag afgewezen, omdat betrokkene niet voldeed aan de voorwaarden van de ANW, waaronder het verzorgen van een kind dat jonger is dan 18 jaar.
De rechtbank had in eerste instantie geoordeeld dat [A.] tot het huishouden van betrokkene behoorde en dat zij recht had op de uitkering. De Svb ging echter in hoger beroep, waarbij betrokkene ook een voorwaardelijk incidenteel hoger beroep instelde. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat de Regeling gelijkstelling pleegkinderen niet van toepassing is op de ANW. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten zijn dat de Regeling ook bedoeld is om aanspraak te genereren op een uitkering in verband met het overlijden van een partner.
De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat [A.] als pleegkind kon worden aangemerkt. De Raad benadrukte dat er geen sprake was van een nauwe exclusieve (opvoedings)relatie tussen betrokkene en [A.], en dat de moeder van [A.] het juridische gezag over haar had. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.